[Start]     [Lezing]     [Schema]     [Literatuur]

Achtergrondartikel

bij

Hoe help je mensen met pedofiele gevoelens?

Dr Frans Gieles, Parijs/Visby 2001

Inhoud

Waar hebben we het over?
Hebben we het hier over geweld?
Perversie, stoornis, afwijking, variant, misdrijf, zondebokproces?
Het vraagstuk van de schadelijkheid
Wetenschap en moraal
De rol van de hulpverlener
Ethiek
Literatuur

 

Waar hebben we het over?

Ik spreek hier over "mensen met pedofiele gevoelens", niet over "pedofielen" of "pedofilie". Hiertoe heb ik mijn redenen.

Ten eerste hoeft iemand met pedofiele gevoelens nog niet per definitie een pedofiele identiteit te hebben. Het is aan de persoon zelf om dit zo te beleven en te zeggen. De gevoelens kunnen deel uit maken van een veel bredere identiteit.

Ten tweede zijn de begrippen 'pedofiel' en 'pedofilie' onduidelijk; ze worden in allerlei betekenissen gebruikt. Oorspronkelijk was de betekenis 'iemand die van kinderen houdt'. Daarna kreeg het begrip een seksuele of erotische connotatie: 'iemand die zich seksueel aangetrokken voelt tot kinderen'. Tot zover is het begrip op zich nog correct en bruikbaar. 

In de loop der tijden is de betekenis echter veranderd. Voor de meeste mensen verwees het niet meer naar gevoelens, maar naar daden, in het bijzonder seksuele handelingen van een volwassene met een kind. Deze verschuiving van betekenis maakt het begrip onduidelijk, te breed; het wordt een containerbegrip en als zodanig onbruikbaar.

Er gebeurde meer: aan de invulling met 'seksuele handelingen van een volwassene met een kind' werd de connotatie toegevoegd 'en dit is slecht en ziekelijk'. De inhoud van het begrip verschoof van een verwijzing naar feiten naar een verwijzing naar normen. 

Naar mijn mening is het niet mogelijk om als wetenschapper en hulpverlener te werken met een dergelijk onduidelijk, breed en moreel begrip. Ik heb deze gedachte meer in detail uitgewerkt in mij lezing Over het begrip 'pedofilie'.

Om beide hierboven genoemde redenen ga ik liever terug naar de feiten. Ik zie dat er mensen zijn met pedofiele gevoelens. Wat zij met die gevoelens vervolgens doen, hun daden, zal per persoon verschillen. Wij kunnen echter mensen niet beoordelen en al zeker niet veroordelen omdat zij iets voelen. Alleen hun daden kunnen worden beoordeeld. Zo opgevat, is het begrip 'mensen met pedofiele gevoelens' niet te breed en niet moraliserend - dus bruikbaar als begrip.

 De meest gebruikte omschrijving is die van DSM-IV-Rev. Dit handboek beschrijft pedofilie als een vorm van parafilie. Parafilieën 

 "hebben als kenmerk: zich herhalende intensieve seksuele aandrang, fantasieën of gedragingen  die betrekking hebben op ongebruikelijke objecten, activiteiten of situaties; zij veroorzaken een beduidend gevoel van onbehagen of tasten het functioneren in sociale contacten, beroepsuitoefening of andere belangrijke gebieden aan."

De woorden "ongebruikelijk" en "tasten ... aan" zijn niet erg helder; de betekenis ervan kan verschillen per cultuur of tijdperk. U zult zich herinneren dat destijds ook homoseksualiteit in het DSM voorkwam als een vorm van perversie. Zo wordt pedofilie heden ten dage opgevat.

Iets een perversie noemen is het vellen van een oordeel in plaats van het beschrijven van feiten. Ook het begrip 'tot slachtoffer maken' (victimize) dat het DSM gebruikt, maakt de DSM 'beschrijving' tot een moreel oordeel.

Hebben we het hier over geweld?

Wie over 'pedofilie' wil spreken en het begrip dus wil gebruiken, dient het te definiëren. De meeste seksuologen verwijzen naar het DSM-IV-Rev., hierboven genoemd. 

Heeft degene die deze definitie gebruikt, het nu over geweld? Niet per definitie volgens het DSM. Dit spreekt immers ook over "opwindende fantasieën, seksuele aandrang of seksuele activiteit". Dus: fantasieën of gedrag. 

DSM zegt ook dat "Pedofielen die hun aandrang in handelingen met kinderen omzetten kunnen hun daden beperken tot het uitkleden van het kind en ernaar te kijken, zichzelf te exhibitioneren, te masturberen in aanwezigheid van het kind, of tot strelen (gentle touching) en knuffelen. Anderen daarentegen gebruiken uiteenlopende graden van dwang om dit te bereiken."

Dus: sommigen ..., anderen .... Dus is geweld niet per definitie inherent aan pedofilie. 

Kijk desondanks eens naar het pamflet dat dit congres [Parijs, WCS] aankondigde. Wij zien daar een sectie die genoemd wordt "Geweld en seks (geweld, pedofilie, verkrachting)". Dus reeds de folder over dit congres roept de vraag op: "Is pedofilie een vorm van seksueel geweld?"

Tom O'Carroll heeft deze vraag opgepakt en er een bijdrage over geschreven, getiteld Is pedophilia violent? De samenvatting ervan vertelt ons dat 

"deze bijdrage het spreken over pedofilie in termen van geweld bekritiseert. De literatuur over de persoonlijkheids- en de gedragsmatige aspecten van pedofilie wordt erin besproken; in het bijzonder wordt verwezen naar het onderscheid tussen 'voorkeursgebonden' en 'situatiegebonden' pedofilie. 
Er wordt gekeken naar bewijzen van de schadelijkheid die men doorgaans koppelt aan seksuele contacten tussen volwassenen en kinderen; ook wordt de geldigheid en de waarde van het begrip 'instemming' (consent) besproken in het licht van recent onderzoek. 
Er worden vragen gesteld bij het onwetenschappelijk toekennen van geweld als veronderstelde inherente eigenschap van pedofilie; in het bijzonder wordt gekeken naar het model van de feministische analyse die zich baseert op machtsongelijkheid in persoonlijke relaties."

De Wetenschappelijke Commissie van dit [Parijs, WCS] congres heeft de bijdrage echte geweigerd. Gij zult niet weten... Maar hier is de bijdrage.

Perversie, stoornis, afwijking, variant, misdrijf, zondebokproces?

Hoe kijken wij eigenlijk naar onze cliënten, de mensen met pedofiele gevoelens? Onze visie zal zeker invloed hebben op onze wijze van werken.

Als we dus een perversie, stoornis of ziekte zien, dan willen we die genezen, al zeker als we daartoe ook nog morele redenen hebben. Dit is geprobeerd door therapeuten die om die redenen homo's en lesbiennes gezond wilden maken, dat wil zeggen: heteroseksueel. Recent onderzoek gaf een 'succes' weer bij 6 van de 202 personen, aan welk resultaat zelfs door de auteurs zelf nog wordt getwijfeld.

Net zomin als het hebben van homoseksuele verlangens, is het hebben van pedofiele verlangens op zich een perverse afwijking. 

In mijn lezing verwees ik naar Nagayama Hall, Hirshman & Oliver, die rapporteren dat 

meer dan 25% van een steekproef van 'normale mannen' met seksuele opwinding reageerde op een 'pedofiele stimulus'. 

Wie het artikel leest, zal zien dat er alleen vrouwelijke pedofiele stimuli getoond zijn aan de mannen. Als de onderzoekers ook beelden jonge jongens hadden gebruikt als stimulus, dan had dit percentage nog hoger gelegen. Als er ook vrouwen in de steekproef op waren genomen, wellicht nog hoger. 

Naar mijn inschatting gaat het hier dus om eenderde van de volwassenen. Men kan toch moeilijk beweren dat eenderde van een populatie die verder normaal functioneert aan een perverse stoornis zou leiden. Met een veronderstelde tweederde meerderheid en een eenderde minderheid, kan men nauwelijks nog van een afwijking spreken. Naar mijn idee hebben we het hier over een variant.

"Impliceert pedofilie het hebben van perverse seksuele verlangens? Het is moeilijk om een algemeen en eenduidig antwoord te geven op deze vraag, in het bijzonder omdat er zoveel verschillende vormen van pedofilie bestaan", 

schrijven Ben Spiecker & Jan Steutel, beide Nederlandse pedagogen.

Zij besluiten hun artikel met 

"Het zou echter onjuist zijn om alle vormen van pedofilie als perversie te beschouwen. Pedofiele seks is een vorm van exploitatie omdat het op den duur het welzijn van het kind in gevaar kan brengen. Dus impliceert pedofilie het verlangen naar gedrag dat moreel onjuist is, maar alleen in enkele vormen van pedofilie zijn deze verlangens pervers te noemen."

Als ik naar mijn cliënten kijk, kijk ik met twee ogen naar hen. 

Ten eerste met de blik van de hulpverlener die mensen wil helpen. Om dit zo goed mogelijk te doen, heb ik ook 

de tweede blik nodig, die van de wetenschapper. 

Voor mijn cliënten ben ik hulpverlener, geen moraalridder. Ook als wetenschapper ben ik geen moralist. Ik kijk naar de feiten - en een van de feiten die ik zie is dat mijn cliënten hulp vragen omdat zij moeite hebben met zekere gevoelens. Het is noch aan de hulpverlener, noch aan de wetenschapper om moreel te veroordelen wat mijn cliënten voelen

Een van de feiten die ik zag was dat de leden van de zelfhulpgroepen zelf morele richtlijnen ontwikkelden. Als lid van de groep en als medemens heb ik ook mijn eigen mening over morele richtlijnen en deze kan ik in de groep inbrengen. Maar nooit zal ik wat de cliënten zeggen te voelen op morele gronden veroordelen.

Ik ben hulpverlener en wetenschapper - geen politieagent, officier van justitie of rechter. Niemand kan vanwege zijn gevoelens veroordeeld worden, alleen vanwege zijn daden

Als we de juridische manier van denken zouden volgen bij het bezien van de daden van onze cliënten, dan zouden we tot vreemde conclusie komen: dezelfde daad is in het ene land een misdrijf, in het andere niet. Bepaalde daden zijn een misdrijf op 15 mei als Jantje 15 is (of in andere landen: 17), en ineens niet meer op 16 mei als Jantje 16 is geworden (of 18 in andere landen). De juridische manier van kijken is wellicht geschikt voor de rechtspleging, maar heeft geen betekenis voor hulpverleners en wetenschappers.

Als hulpverlener en als wetenschapper kijk ik er eerst naar welke betekenis de cliënten zelf geven aan hun gevoelens, verlangens en daden. Zoals we bijvoorbeeld door Lex van Naerssen beschreven zien, verschilt deze betekenisgeving beduidend en dit feit biedt ons een ingang om de cliënt te helpen. 

We hebben nog een andere manier van kijken nodig: de sociologische invalshoek. Mensen leven niet in hun eentje met hun ziel onder de arm, ze leven in een samenleving. Als mensen zeggen dat ze moeite hebben met pedofiele gevoelens, dan spreken ze niet louter en alleen over hun innerlijk. Zij hebben moeite met deze gevoelens in deze maatschappij en in deze tijd. We kunnen niet onze ogen sluiten voor wat er tegenwoordig in onze samenleving gebeurt met mensen met pedofiele gevoelens. Ik geef geen details of literatuur - iedereen weet dit. 

Mijn interpretatie is dat er nu een zondebokproces gaande is. Het zoeken van een zondebok en het projecteren van het eigen gevoel daarop zijn overigens wel bekende psycho-sociale stoornissen. Nu de communisten en de homo's zijn vertrokken als zondebokken, zijn mensen die zich pedofiel nomen of gedragen gemakkelijke prooien voor de zondebokprocessen van de zogeheten normale mensen.

Waar hebben we het dus over? Naar mijn mening niet per se over een perversie en nauwelijks nog over een afwijking. Voor zover het over gevoelens en verlangens gaat, hebben we het zeker niet over misdrijven. Wij hebben het over een variant in de bevolking die heden ten dage ten prooi is aan een bepaald gewelddadig zondebokproces. Over deze zaken spreken we dan niet als politieagenten of het Openbaar Ministerie, maar als hulpverleners en wetenschappers. Wij willen de mensen helpen te begrijpen wat er in hun innerlijk en in de samenleving gebeurt.

Dit is de visie achter de zelfhulpmethode. Deze methode stelt zich ten doel dat de mensen hun gevoelens accepteren als een deel van zichzelf.

Zie bijvoorbeeld eens hoe Dr Pelo de meest-gestelde vragen (FAQ's) op zijn web site (nu verdwenen) beantwoordt. Kijk ook eens hoe de groep Baumstark Leben op haar web site vertelt over de hulp die een religieuze gemeenschap de mensen wil bieden.

In scherp contrast hiermee een citaat van ene Julius, opgetekend door Heather Elisabeth Peterson:  

"Ik heb gelezen over tal van jongensminnaars die in hun 'therapie' leerden hun gevoelens en zichzelf te haten; die 'therapie' heeft hun vermogen tot liefhebben vernietigd. Het kost hen jaren om hun zelfrespect en hun vermogen van iemand te houden weer te herstellen."

Het vraagstuk van de schadelijkheid

Als seksuele ervaringen van kinderen of jongeren met volwassenen altijd schadelijk zouden zijn, zou het moeilijk zijn de zelfhulpmethode te verdedigen. Maar er is niet altijd schade. 

Rind, Bauserman & Tromovitch hebben een meta-analyse gepubliceerd waarin zij 59 onderzoeken met studentensteekproeven nader hebben geanalyseerd. Een negatieve beleving werd vermeld door ongeveer 25% van de respondenten, blijvend schadelijke gevolgen door 4%, in het bijzonder de meisjes - dus niet 100% voor allen, wat vaak wordt gedacht. In de gevallen waarin er dan wel schade werd vermeld, bleek de invloed van de gezinsomstandigheden tien maal sterker van invloed dan de seksuele ervaring op zich.

Wie gezegd heeft "Er is nooit schade" moet dus zijn mening herzien. Maar ook wie gezegd heeft "Er is altijd schade" moet zijn mening herzien.

Omdat  zoveel mensen gezegd hebben "Er is altijd schade", heeft deze publicatie van Rind c.s. veel reacties opgeroepen. Veel mensen wilden of konden Rind's conclusies niet geloven en schreven er stukken over. Zelfs het Congress van de VS veroordeelde het artikel.

Dit alles zal ik hier niet herhalen. Ik heb een overzicht en een selectie gemaakt in een aparte afdeling van de literatuurlijst. Ik denk dat de geachte afgevaardigden van het Congress het artikel veroordeeld hebben zinder het te lezen en te begrijpen. Ik mag de lezer uitnodigen de meta-analyse wel te lezen, zo ook de uitleg en de commentaren - en dan zelf te oordelen.

Voor dit achtergrondartikel wil ik, vanuit al die bestanden, alleen herhalen wat ik schreef in mijn artikel 'Wetenschap en Moraal', namelijk het stuk dat gaat over de rol van de wetenschap, de media en de politiek. Daarna wil ik specifiek ingaan op de rol van de hulpverlener.

Wetenschap en moraal

Wetenschap zou de feiten moeten aangeven en heeft het recht en de plicht dit te doen;

de media dienen het publiek correct te informeren;

politici dienen het proces van besluitvorming in morele kwesties op eerlijke wijze te leiden.

De wetenschap kan ons vertellen dat het gezond is om vlees te eten; mensen kunnen op morele gronden beslissen om geen vlees te eten.
De wetenschap kan ons vertellen dat het gevaarlijk is om alcohol te drinken; mensen kunnen beslissen elkaar het drinken van alcohol toe te staan.
De wetenschap kan ons vertellen dat het niet gevaarlijk is om nu en dan een weinig cannabis te gebruiken; mensen kunnen elkaar met draconische straffen verbieden om ook maar de kleinste hoeveelheid cannabis te gebruiken.

De wetenschap kan de feiten aangeven en heeft het recht en de plicht dit te doen; mensen dienen zich van deze feiten op de hoogte te stellen en in alle eerlijkheid de morele consequenties ervan de bespreken. De politici hebben de taak om deze discussie te leiden en waar nodig beslissingen te nemen.

Deze discussie, die over morele kwesties, is een ander soort discussie; deze verschilt van de discussie over de feiten in elk aspect van de discours. Het is een ander soort discours, zoals Habermas heeft aangetoond. Het Congress van de VS heeft beide typen discoursen met elkaar verwisseld. 

Als politici met al hun macht - en naar vermoed wordt zonder het onderzoek gelezen en begrepen te hebben - besluiten de feiten, gevonden in nauwgezet wetenschappelijk onderzoek, te veroordelen en af te keuren, dan is dit het einde van de wetenschap, maar ook het einde van een correcte discussie over moraal. 

Gezien het feit dat de media het artikel nauwelijks gelezen hebben en stuk voor stuk aan kwamen zetten met niet-bestaande 'citaten', is het publiek hier niet goed geïnformeerd. Het publiek kon dus ook niet weloverwogen discussiëren over de morele implicaties.

Iedereen heeft de conclusies van zorgvuldig wetenschappelijk onderzoek te aanvaarden, tot nieuw onderzoek tot andere conclusies komt. De FRC (Family Research Counsel - met overigens weinig research) daarentegen schreef: 

"Als de psychologie geen schade aantreft in iets dat moreel wordt afgekeurd, dan menen wij dat ze niet goed genoeg kijkt." 

Dit is de kern van althans enigszins te respecteren kritiek op het Rind-c.s. team. Het valt althans de personen niet aan. Wat het echter wel aanvalt, is de grond onder de wetenschap zelf. Bedenk maar wat dit betekent: de sociale wetenschappers zouden teruggestuurd moeten worden naar hun studeerkamer, totdat de feiten die zij vinden overeenstemmen met de populaire vooroordelen.

Eens, heel lang geleden, was er een man, genaamd Gallileï. Deze ontdekte wat feiten over de aarde en de zon. De Paus weigerde deze feiten te aanvaarden. Met al zijn macht - die van de Inquisitie en de brandstapel - veroordeelde hij deze wetenschapper. Pas eeuwen later, vele jaren na diens dood, heeft de Kerk de feiten aanvaard en Gallileï de eer gegeven die hem toekwam.

De rol van de hulpverlener

In het schema dat ik gemaakt heb, heb ik aangegeven dat de rol van de hulpverlener verschilt in de drie manieren van doen die er getypeerd zijn.  In de eerste, 'Behandeling', is de hulpverlener "gezond, goed en normaal", terwijl de cliënt gezien wordt als "ziek, slecht en afwijken". Al deze zes woorden hebben een morele inhoud of op zijn minst een morele connotatie. Daarbij streeft de hulpverlener nog naar "controle" en gebruikt hij "dwang". Deze beide woorden hebben een politieke inhoud of op zijn minst een politieke connotatie. 

Hierboven schreef ik: 

"Wetenschap zou de feiten moeten aangeven en heeft het recht en de plicht dit te doen; de media dienen het publiek correct te informeren; politici dienen het proces van besluitvorming in morele kwesties op eerlijke wijze te leiden." 

Ik zie dus verschillende rollen voor wetenschappers en voor politici. Ik zie ook een eigen rol weggelegd voor de hulpverlener (die ook wetenschapper is), een andere rol dan die voor de mensen die het hebben over moraal en politieke correctheid. 

In mijn visie verwart de hulpverlener die de eerste methode, 'Behandeling', gebruikt, de laatste twee rollen. Zodra hij dat doet, is hij geen hulpverlener annex wetenschapper meer, maar een moraalridder, een moralist. 

Zoals al in het schema te zien is, hebben de andere twee manieren van doen geheel verschillende rolopvattingen en een geheel andere visie op de mens.

In mijn lezing stipte ik al aan dat een wetenschapper aan het werk kan met de statistische, vaak actuariële manier van werken en denken, maar dat een hulpverlener dit niet kan. 

Om hier een voorbeeld van te geven: Hanson zegt dat het hebben van contact met andere pedofielen een risico vormt voor recidive. Wie statistisch ofwel actuarieel te werk gaat, zegt dan: 'Geachte cliënt, ga geen contacten aan met andere pedofielen'. Mensen die werken met die eerste methode verbieden dit dan ook standaard in de praktijk. 

Een hulpverlener dient zich echter af te vragen: wat voor contacten met welke pedofielen? Een clubje dat porno uitwisselt, of een steungroep die ethische richtlijnen helt ontwikkelen? 

In de zelfhulpmethode blijkt het te helpen om vrijuit te kunnen spreken met mensen die dezelfde gevoelens en problemen hebben. De zelfhulpmethode blijkt goed te zijn voor zwangere vrouwen, voor mensen met homoseksuele kinderen, voor mensen die zich zorgen maken over hun uiterlijk en voor mensen met pedofiele gevoelens.

Werkt een hulpverlener dan helemaal zonder morele richtlijnen of ethische regels? Nee, hij of zij heeft zijn of haar eigen moraal en ethiek die veelal gedeeld wordt met de vakgenoten. Een hulpverlener die met de zelfhulpmethode werkt, is ook een lid van de groep en in die rol kan deze zijn of haar eigen mening te berde brengen.

Zoals ik al zei in de lezing: een van de resultaten van de zelfhulpmethode is dat de groep gaandeweg haar eigen ethische richtlijnen ontwikkelt. Laten we hier eens even naar kijken.

Ethiek 

Een resultaat is dat elke groep, en gaandeweg ook de groepen met elkaar, ethische richtlijnen heeft ontwikkeld. In de loop der jaren hebben we deze "de vier beginselen en het P.S." genoemd. Ze staan beschreven in mijn artikel 'Ik wist er geen raad mee'. Ze zijn ook genoemd door de Nederlandse psychiater Gerard Roelofs en in het artikel Zijn er criteria voor een positieve ervaring? van de Nederlandse psychiater Frank van Ree. 

Hieronder geef ik de vier richtlijnen en het PS integraal weer zoals ze in mijn artikel stonden:

  1. Regie: kinderen moeten altijd de regie in handen hebben over hun eigen sexualiteit, hun relaties met anderen en hun eigen leven.

  2. Initiatief: initiatieven tot sexualiteit moeten altijd van de kinderen zelf uitgaan, ook in een later stadium van de relatie.

  3. Vrijheid: kinderen moeten zich elk moment aan een relatie met een volwassene kunnen onttrekken (afhankelijkheidsrelaties waarin sexualiteit een rol speelt belemmeren hen in deze vrijheid). Liefde en aandacht moeten onvoorwaardelijk zijn. Er mag op dit gebied niet met sex gemanipuleerd worden.

  4. Openheid: het kind mag niet met een geheim opgezadeld worden. Het hangt mede van de situatie af hoe een kind sexualiteit beleeft Dit hangt voor een groot deel af van de kwaliteit van de relatie en van de ondersteuning door (de) volwassene(n).

P.S. De moraal heeft invloed: openheid over  seksualiteitsbeleving van kinderen wordt lang niet overal op prijs gesteld. Vaak moeten kinderen seksualiteit stiekem beleven. Op homoseksualiteit rust voor veel jongeren een groot taboe. Dit kan problemen en onzekerheid opleveren. Indien de subcultuur waarin ze verkeren ontspannen en sterk genoeg is, kunnen kinderen daar steun aan ontlenen."

Dit was de tekst zoals hij in verschillende groepen is besproken en gemaakt, groepswerk dus. Als auteur van mijn eigen artikel vervolg ik dan in de ik-vorm met:

"Ik merk op dat je als volwassene de eerste drie criteria in principe waar kunt maken: Regie, Initiatief en Vrijheid. Ik moet echter constateren dat het vierde criterium, Openheid, juist door de huidige moraal, niet meer waar gemaakt kan worden.

Nergens is bespreekbaarheid mogelijk. Steun is er slechts voor heteroseksuele contacten à la volwassenheid - en dit al vanaf de kleutertijd! - en heel soms een heel klein beetje voor homoseksuele contacten, maar uitsluitend onder oudere tieners of jonge twintigers. Voor pedoseksuele contacten bestaat geen enkele steun voor de jongere partner: niet in het gezin, niet op school, niet op de speelplek, niet in het openbaar, niet in de 'hulpverlening'.

En, over geheimen gesproken: de clou van een prettig geheimpje is dat je het wel zou kunnen vertellen, maar dat je dit lekker niet doet. Als jet echt niet kunt vertellen, is het niet leuk meer.

Ik constateer dus dat minstens een van de vier criteria nu, in deze tijd en deze samenleving, niet (meer) waar te maken is."

De Nederlandse psychiater Gerard Roelofs vermeldt min of meer dezelfde richtlijnen. De nummers in [vierkante haken] zijn door mij ingevoegd en verwijzen naar de vier richtlijnen en het PS van hierboven.

Boven de twaalf jaar hoeft, in de ogen van Roelofs. een seksuele relatie met een volwassene niet schadelijk te zijn voor een kind. "Dan kan er namelijk sprake zijn van wederkerigheid en kan het belang van het kind voorop staan", stelt Roelofs. Hij heeft vijf voorwaarden opgesteld waar een 'gezonde’ pedofiele relatie volgens hem aan zou moeten voldoen.

Er mag geen sprake zijn van dwang [= 1] en het kind moet te allen tijde kunnen stoppen [= 3] . Ten derde moet de seks op het 'psycho-seksuele niveau' van het kind zijn. Met andere woorden; de intimiteiten moeten passen in de seksuele beleving van een twaalf- tot zestienjarige. "Aftrekken is nog denkbaar, maar keiharde sadomasochistische spelletjes zijn dat niet", licht Roelofs toe. [= 1 & 2]

Twee andere voorwaarden vormen voor de huidige generatie pedofielen in de meeste gevallen echter het struikelblok: als het aan Roelofs ligt moeten de ouders van het kind op de hoogte zijn. Ook moet het kind er met zijn omgeving over kunnen praten zonder dat het op afkeuring stuit [= 4].

Daarmee blijft zijn stellingname voorlopig steken in theorie, weet Roelofs maar al te goed. Geen rechtgeaarde ouder die toestemming zal geven voor een seksuele relatie van zijn minderjarige kind niet een volwassene. Ook Roelofs zelf niet, moet hij bekennen. [= PS].

Ook psychiater Frank van Ree pakt de draad op, eind 1999, dit maal wel met vermelding van de bron en een vrij uitvoerige bespreking van mijn stuk. Ook Van Ree vermeldt dezelfde beginselen:

1. Regie: het kind moet altijd de regie in handen hebben over de eigen seksualiteit;

2. Initiatief: initiatief tot seksualiteit moet steeds van het kind zelf uitgaan;

3. Vrijheid: het kind moet zich er elk moment aan kunnen onttrekken, en

4. Openheid: het kind mag niet met een geheim opgezadeld worden.

"Het voert te ver om alle vier criteria te bespreken. Maar ik geef tot slot aandacht aan het vierde, dat van de openheid. De noodzaak ervan is overduidelijk. Maar, zoals Gieles zelf aangeeft: ‘bespreekbaarheid is nergens mogelijk.' 

'Ik constateer’, zo citeert de schrijver mij, ‘dat dit vierde criterium nu, in deze tijd en deze samenleving niet (meer) waar te maken is.’ 

En hij (Gieles) besluit: ‘Dit impliceert dat ik mijzelf seksuele contacten met jongeren niet toesta.’ Een uiterst gewetensvolle en te respecteren conclusie, gebaseerd op een reële analyse van de huidige werkelijkheid. Maar deze conclusie betekent in feite het respecteren en handhaven van een ongewenst taboe!"

In deze sfeer van taboe moeten onze cliënten hun weg in het leven zien te vinden. Het enige advies dat een hulpverlener zijn cliënten kan geven is in feite om celibatair te leven. De meeste cliënten doen dit overigens. 

Toch is er meer: zij kunnen hun verlangens socialiseren. Men kan met kinderen omgaan door activiteiten te doen, aan clubs mee te werken, of in het onderwijs of in de zorg iets te gaan doen. Als men de steun van een groep heeft, kan dit ook op verantwoordelijke wijze gebeuren.

Daarom werden die steungroepen ook "Groepen voor steun en verantwoordelijkheid" genoemd. Ook Heather Peterson  vermeldt dat deze oplossing opkomt in de groepen die zij beschrijft. Voor wie het Duits kan lezen, beschrijft het artikel Zur Notwendigkeit pädophiler Selbsthilfegruppen hetzelfde proces van groeien naar verantwoordelijkheid.

De mensen die met methode nummer 1 werken, 'Behandeling', verbieden hun cliënten doorgaans elk contact met welk kind ooit. Zodoende blokkeren zij de sublimering en socialisering van de verlangens. Doorgaans verbieden zij ook elk contact met mensen met pedofiele gevoelens. Zodoende blokkeren ze ook de steun die die contacten kunnen geven. Zij zetten stoommachines onder zware druk en halen de veiligheidskleppen weg. De bom kon wel eens barsten. Zij zijn gevaarlijk bezig en dit is niet ethisch.

In mijn optiek en naar mijn ervaring van de afgelopen twintig jaar zou de eerste methode alleen gebruikt mogen worden voor mensen die zichzelf echt niet in de hand hebben. Voor vele anderen echter kan methode 3, echte therapie, en vooral methode 2, zelfhulp, effectief hulp bieden aan mensen met pedofiele gevoelens.

[Start]     [Lezing]     [Schema]     [Literatuur]