Start Omhoog

Wetenschap en moraal  

of: de controverse rond Rind c.s.

De tegenargumenten beantwoord

Dr Frans E.J. Gieles

Vertaling van: 
Science and Morality or The Rind et al. Controversy; the counter arguments replied
in: Ipce Newsletter, December 1999.

Inleiding

In dit artikel kijken we naar de argumenten die zijn ingebracht tegen de meta-analysis van Rind c.s. (1998). Voor een eerlijk wetenschappelijk debat dient men de argumenten te stellen in de vorm van een vraag, niet in de vorm van een stelling. De meeste opponenten spraken in stellingen, veelal met een sterke emotionele lading en heel wat retoriek. In dit artikel vertaal ik deze tegenwerpingen in vragen en voorzie ik deze van een antwoord.
De bron van deze antwoorden zijn stukken en brieven van Ipce-leden, van de auteurs en van en anderen. Dank aan ieder die deze zond naar de verschillende lists en sites. Ze vormen samen een dikke ordner vol papieren. Ik zou er een boek over kunnen schrijven, maar ik schrijf liever een artikel dat de kern bespreekt.

1. Methodologische vragen

Vraag 1: Kan een onderzoek geldig zijn als er geen hypothese aan ten grondslag ligt?

Dr Paul Fink, oud-voorzitter van de American Pschychiatric Association, zei over de meta-analyse: "Ik kan zelfs het uitgangspunt niet begrijpen. Wetenschappelijk onderzoek begint met het observeren van de werkelijkheid, waarna hypothesen worden geformuleerd. De hypothese die kennelijk ten grondslag ligt aan dit onderzoek - dat seksueel misbruik van kinderen niet zo schadelijk is als wij denken - kan niet gerechtvaardigd worden door de literatuur."

Antwoord 1: Een onderzoek kan geldig zijn zonder hypothese.

Onderzoek dat een hypothese test, is één soort onderzoek; er zijn ook andere soorten. Een onderzoek kan ook starten met een vraag, zoals bijvoorbeeld: "hoeveel schade richt seksueel misbruik van kinderen aan en wat leren de verzamelde gegevens ons tot dusver?" Of, als je per se een hypothese wilt, wat te denken van "een meta-analyse van alle deugdelijke onderzoekingen geeft inzicht in de hoeveelheid toegebrachte schade"?

Er is ook iets als exploratief of verkennend onderzoek en er is ook handelingsonderzoek, dat zoekt naar praktische manieren van handelen. Je kunt alleen een meta-analyse verrichten als er voldoende onderzoek is gedaan naar de zaak in kwestie. 

Meta-analyse is een manier om met behulp van de statistiek te bepalen of er voldoende overeenstemmend bewijs is voor bepaalde conclusies. Geen enkel onderzoek kan enige vraag helemaal beantwoorden. Wetenschap vindt zijn weg door herhaling en bevestiging van bewijs uit meerdere onderzoeken over hetzelfde onderwerp. Nu zijn niet alle onderzoeken op precies dezelfde wijze verricht, dus hebben we een manier nodig om de verschillen te overbruggen en vergelijkingen te trekken. Dit wil de statistische meta-analyse nu juist doen. Meta-analyse combineert resultaten van onderzoeken en onderzoekt wat ze tezamen te zeggen hebben. Meta-analyse kent minder methodologische storingen ('biases') omdat het onafhankelijk is van de uitgangspunten en de verhoopte resultaten van de oorspronkelijke onderzoekers. Een meta-analyse observeert terdege de objectieve werkelijkheid omdat men zich uitsluitend baseert op onderzoek dat dat ook doet. 

De statistische technieken werken onafhankelijk van de onderzoeker en het onderwerp van studie, waardoor de kans op methodologische fouten gering is. Mensen worden misleid door uitspraken als "er zijn leugens, erge leugens, en er is statistiek", suggererend dat men met statistiek kan liegen. Dat kan alleen als het gehoor niets van statistiek af weet. Men kan juist of onjuist met statistiek werken, maar dit kan onafhankelijk worden beoordeeld door de lezers en de collega's.

Vraag 2: Kan een geldig onderzoek uitgaan van zelfrapportage?

Tegenstanders hebben opgeworpen dat de meta-analyse niet steunt op feiten, maar vanwege het gebruik van zelfrapportage alleen op wat de studenten hebben gezegd - niet op wat er echt is gebeurd.

Antwoord 2: Alle oorspronkelijke onderzoeken maakten gebruik van zelfrapportage.

Zelfrapportage is veelvuldig gebruikt en overal geaccepteerd in de sociale wetenschappen. Deze methode is gebruikt in alle onderzoeken die de meta-analyse onderzocht. Geen van de opponenten heeft ooit enig bezwaar uitgesproken tegen zelfrapportage, zolang deze maar spraken van een hoop problemen en schade als gevolg van de ervaring van seksueel kindermisbruik. Zij spraken niet over de rapporten die positieve ervaringen vermeldden. In de meta-analyse echter zijn alle rapporten opgenomen, dus ook die positieve. Omdat de opponenten niet zo gesteld zijn op die positieve rapporten, maken ze nu ineens bezwaar tegen zelfrapportage als methode. Dezelfde opponenten die altijd geloofden in de negatieve zelfrapportages, negeren nu de stem van de studenten die neutrale of positieve gevolgen meldden. 
In de zelfrapportages vermelden 156 vrouwen (11% van 1421) positieve reacties, 256 (18%) neutrale; 224 mannen (37% van 606) vermeldde positieve reacties en 176 (29%) neutrale (Tabel 7 van de meta-analyse). De opponenten geloven deze 812 mensen eenvoudigweg niet; zij geloven alleen de 1223 mensen die negatieve reacties vermeldden.

Vraag 3: Is een steekproef van studenten representatief voor de bevolking als geheel?

De auteurs pretenderen te spreken over de bevolking in het algemeen, maar zij hebben alleen zelfrapportages van studenten onderzocht - slechts een deel van de bevolking dus.

Antwoord 3: Onderzoek heeft uitgewezen dat studenten-steekproeven representatief zijn.

De opponenten hebben altijd geloofd dat de conclusies van onderzoeken met steekproeven uit kliniek of gevangenis representatief waren voor de bevolking als geheel, zolang namelijk de conclusies maar spraken van veel schade aangericht door SMK (Seksueel Misbruik van Kinderen). Het is toch duidelijk dat die steekproeven niet representatief kunnen zijn voor de bevolking als geheel.
De bevindingen van de studenten-steekproef in de meta-analyse kwamen overeen met die vanuit een steekproef uit de gehele bevolking (Rind & Tromovitch 1997). Je kunt dus op empirische gronden beweren dat studenten-steekproeven representatief zijn.

Vraag 4: Waren de studenten niet te jong om de negatieve gevolgen te merken?

Studenten, zo zeiden de opponenten, zijn te jong om de negatieve gevolgen ten volle te ondervinden. Hun jeugd geeft hun er weerstand tegen; zij zullen de negatieve gevolgen later wel gaan ondervinden als ze getrouwd zijn.

Antwoord 4: Onderzoeksgegevens tonen aan dat dit niet waar is. 

Opponenten die dit argument gebruiken hebben de meta-analyse kennelijk niet gelezen. De auteurs zeggen op blz. 27 van de meta-analyse: "Een mogelijke tekortkoming van het werken met studenten is dat zij te jong zijn om de symptomen te ervaren, of dat zij beter in staat zijn om te gaan met de stress van SMK dan mensen uit andere populaties (Jumper 1995). Echter, jongere en oudere volwassenen verschilden niet in SMK reacties volgens de meta-analyse van  Neuman et al. (1966). Voorts waren de gemiddelde effecten qua omvang van de studenten-steekproeven van Jumper gelijk aan die van de algemene steekproeven van Rind & Tromovitch (1997), alsook aan die van de niet-klinische steekproeven van Neuman et al. (1996) en de algemene steekproeven van Jumper, 1995, na enkele correcties). 
Dus het argument dat studenten beter in staat zijn om te gaan met SMK en dus minder negatieve reacties vermelden dan mensen in andere niet-klinische steekproeven, wordt niet door de feiten gesteund. Zie ook pagina 42 van de meta-analyse, evenals de noten en de literatuurverwijzingen. 

Vraag 5: Is SMK niet zo breed gedefinieerd dat er een oververtegenwoordiging van de mildere vormen in zit, bijvoorbeeld van vormen zonder lijfelijk contact?

Zo schreef de FRC (Family Research Counsel) bijvoorbeeld: "[...] de auteurs namen in hun analyse gegevens op over de mildere vormen van contacten, zie zonder of met weinig lijfelijk contact. [...] Men kan dan minder blijvende schade verwachten."

Antwoord 5: Niet de auteurs gebruikten een zo brede definitie, dat deden de oorspronkelijke onderzoekers.

Rind c.s. hebben geen gegevens toegevoegd; zij stellen helder dat zij elk engels-talig onderzoek hebben gebruikt dat maar bekend was. Als je alles opneemt, kun je er per definitie niets meer van het een of het ander aan toevoegen. Men mag hier wel opwerpen dat de gebruikelijke definities zo breed zijn dat ze geen onderscheid meer maken tussen graden van misbruik. In elk geval hebben conservatieven als de FRC nog nooit dergelijke subtiele bezwaren tegen enig eerder onderzoek geuit. 

Het Rind team had geen andere keus dan het opnemen van alle onderzoeksrapporten in de meta-analyse, hoezeer de definities van SMK ook verschilden. Zo niet, dan waren ze beschuldigd van selectiviteit. Nu worden ze beschuldigd van oververtegenwoordiging. Men vraagt zich dan toch wel af waar de rechtse critici waren toen er zo veel gerapporteerd werd over SMK met enorm brede definities ervan. Waarom hebben ze toen niet geprotesteerd? Het is knapjes hypocriet van de rechtse vleugel om altijd stellig te beweren dat alle vormen van SMK erg schadelijk zijn en om dan anderen ervan te beschuldigen dat ze het zefde ten onrechte veronderstellen. 

Voor zover mij bekend, zijn er geen onderzoeken die een beperktere definitie van SMK gebruiken. Als die onderzoeken er niet zijn, kun je er ook gaan meta-analyse op los laten.

Maar goed, laten we eens kijken naar pagina 30 en tabel 1 van de meta-analyse. We kijken dan eens naar de verschillen tussen de onderzoeken die alleen contact-seks onderzochten en de onderzoeken die ook contactloze ervaringen opnamen. Merk op dat deze categorieën elkaar overlappen. Zo kunnen bijvoorbeeld mensen die exhibitionisme hebben ervaren, ook gemeenschap hebben meegemaakt en andersom. Zestien van de 78 steekproeven betroffen uitsluitend contact-seks; de overige 58 betroffen combinaties van beide typen ervaringen. Als je nu de gemiddelde effect-omvang van beide groepen uitrekent, kom je op .135 voor conatct-seks en op .100 voor de combinatiegroep: zeker geen dramatisch groot verschil. 

Vraag 6: Overheersten niet enkele oudere onderzoeken met milde resultaten de gehele meta-analyse?

De FRC zei in een persbericht van 20 mei 1999 wat Laura Schlessinger ook al had gezegd, zich baserend op een brief van Dr Fink: "Van de 59 in de meta-analyse opgenomen onderzoeken, komt 60% van de gegevens van een enkel onderzoek van 40 jaar geleden."

Antwoord 6: Het onderzoek van Landis is niet gebruikt in de primaire analyse.

De auteurs hebben zelf al opgemerkt dat zij het onderzoek van Landis (waar hier op gedoeld wordt) in het geheel niet hebben gebruikt bij hun analyse van langdurige symptomen met behulp van correlatieberekening van de effect-omvang. Landis geeft namelijk geen correlatie coëfficiënten. De auteurs voegden hieraan toe dat, als het Landis onderzoek geheel was weggelaten, dit de resultaten niet significant zou beïnvloeden. 

De 1.496 gevallen uit het onderzoek van Landis vormen 4% van het totaal van 35.703 gevallen, dus geen 60%. Alleen in tabel 8, de zelfgerapporteerde gevolgen op pagina 37, vormen de 746 gevallen van Landis 62% van het totaal van 1191. In tabel 7 vormen Landis' 676 gevallen 33% van het geheel van 2017. Wie dan beweert dat de gevallen van Landis 60% uitmaken van de gehele meta-analyse, maakt een pars pro toto fout (hij rekent een deel als het geheel) - of liegt eenvoudigweg.

De berekening van de gemiddelde effect-omvang geschiedde met een steekproef van 15.912 respondenten. De 676 studenten in Landis' steekproef zouden voor 4,2% daaraan bijdragen als Landis  correlatie coëfficiënten had berekend - hetgeen hij niet gedaan heeft. 
Voorts waren de resultaten van deze berekening (r = .10 voor vrouwen en r = .07 voor mannen, erg zwakke correlaties dus) gelijk aan de resultaten van een andere recente meta-analyse met landelijke steekproeven. 
Van de 59 onderzoeken dateren er slechts drie van voor 1984 (Landis 1956, Finkelhor 1979 en een uit 1981). Slechts zeven dateren er van voor 1987. 
52 Onderzoeken zijn dus verricht na 1987. 

Er zijn acht statistische analyses verricht, elk bestaande uit vele berekeningen. De eerste keer dat Landis' gegevens werden gebruikt was bij het opstellen van tabel 7, die van de zelf-gerapporteerde reacties. Ironisch genoeg: als je nu de gegevens van Landis weglaat en de berekening opnieuw uitvoert, reagaren de jongens gemiddeld voor 50% positief - in plaats van 37%. Bij de meisjes kom je dan op 15,5% - in plaats van 11%. Je ziet dan dus meer positieve reacties, niet minder. Bij deze berekening is rekening gehouden met de omvang van de steekproeven. 

Vraag 7: Is het gebruiken van zoveel niet gepubliceerd onderzoek geen methodologische fout?

Zo zegt de FRC: "23 van de 'bruikbare onderzoeken' zijn nooit gepubliceerd."

Antwoord 8: Nee, een niet gepubliceerd onderzoek is niet slecht omdat het niet is gepubliceerd.

Ruim de meerderheid van de niet gepubliceerde onderzoeksverslagen waren proefschriften. Het opnemen daarvan in een meta-analyse is een standaard procedure in de onderzoekspraktijk. Twee andere waren doctoraalscripties. We mogen er in dit verband op wijzen dat het Rind team heeft ontdekt dat er een onterechte verschuiving van resultaten optreedt in de richting van de gepubliceerde verslagen. Men publiceert namelijk eerder als men schade concludeert; onderzoek dat geen of weinig schade concludeert, is veel moeilijker te publiceren. 

In hun toespraak van 9 november 1999 zeggen de auteurs: "De niet gepubliceerde gegevens die we hebben gebruikt kwamen allemaal van proefschriften. Deze worden, zoals academici kunnen weten, doorgaans grondig bekeken door een groep gepromoveerde wetenschappers, vanaf het ontwerp, via het verzamelen van de gegevens, tot en met het verslag ervan. 
Sterker nog: wij hebben de relatie tussen SMK en bepaalde symptomen vergeleken zoals deze werden vermeld in de gepubliceerde en de niet gepubliceerde onderzoeksverslagen - iets waar geen van onze critici ooit aan heeft gedacht. In beide groepen verslagen waren de relaties zwak ( r = .08 voor de niet gepubliceerde, r = .11 voor de gepubliceerde) en niet significant verschillend van elkaar; in praktijk is het verschil zowat nihil. Kortom: de wel- en de niet gepubliceerde gegevens vertellen hetzelfde verhaal."

Vraag 8: Moet de meta-analyse niet nagezien worden door deskundigen in de statistiek?

De meeste van de opponenten zeiden dat de meta-analyse fouten bevatte, vol methodologische missers ('biases') zat of gewoon regelrecht de prullenmand in kon.

Antwoord 8: Nee, want dit is al gebeurd.

Dr Ray Fowler, voorman van de APA (American Psychological Association) schreef op 25 mei 1999: "Omdat het artikel zoveel aandacht trok, hebben wij het proces van acceptatie en publicatie nauwgezet nagegaan, evenals de juistheid van de methode van onderzoeken en analyseren. Dit onderzoek voldeed aan de hoge eisen die de APA stelt aan intervisie door collega's. Omdat het zoveel controverse opleverde, is het nog eens extra nagezien door een deskundige in de statistiek. Deze bevestigde dat het voldoet aan de huidige normen. ook verklaarde hij dat de onderzoeksmethode, die overal gebruikt wordt bij de NIH (National Institutes of Health) om richtlijnen te ontwikkelen, een goede is.

Desondanks heeft de APA nog eens aan de AAAS (American Association for the Advancement of Science) gevraagd om er nog eens onafhankelijk naar te kijken. Dit comité verklaarde: "Wij zien geen reden voor een herhaling van de intervisie door collega's die de APA al heeft laten verrichten voor ze besloot het te publiceren." En: "Wij zien geen duidelijk bewijs van onjuiste toepassing van de onderzoeksmethode of andere laakbare daden door de schrijvers ervan."

2. Het centrale begrip 'instemming' ('consent')

Vraag 9: Is het hele onderzoek niet fout omdat het gebaseerd is op een verkeerd uitgangspunt, namelijk het bestaan de mogelijkheid tot instemming (van de jeugdige)?

Antwoord 9a: Nee, het centrale begrip is 'schade' en de centrale vraag is: 'in welke mate?'

De opvatting dat kinderen in kunnen stemmen met seks met volwassenen, is geen uitgangspunt van dit onderzoek. "Ons onderzoek gaat ervan uit dat er behoefte was aan onderzoek van onderzoeken naar de gevolgen van en de reacties op SMK in een studenten-populatie" (de auteurs in hun stellingname van 12 mei 1999). Als de onderzochte onderzoeken zelf een onderscheid maakten tussen gewenste en ongewenste seksuele ervaringen, dan maakt een meta-analyse hetzelfde onderscheid. Verschillende onderzoeken deden dit, dus deed de meta-analyse het. 

Menig auteur heeft, vóór het Rind-onderzoek geaccepteerd dat de respondenten vertelden dat in een zeker percentage van de gevallen de ervaringen gewenst waren. Een wetenschapper dient dit als feit te aanvaarden. Het feit is dan: 'de respondenten vertelden mij dat ...' 

Of, zoals de auteurs het zeggen: "In de onderzoeken naar de gevolgen van SMK die wij onderzochten betekende 'instemming' dat het slachtoffer de eigen deelname aan het gebeuren zelf zo beleefd heeft - uiteenlopend van gedwongen zijn tot zelf gewild hebben - omdat wij weten dat die beleving invloed heeft op de reacties op de ervaring. Omdat ons onderzoek een meta-analyse is van tientallen andere onderzoeken, en omdat veel van die onderzoeken de eigen beleving van de eigen inbreng van het slachtoffer expliciet onderzocht hebben, was het logisch om ook deze factor te onderzoeken."
 Dus: 'instemming' is niet een uitgangspunt noch een centraal begrip, maar een van de factoren die invloed konden hebben op de beleving van de respondenten van de SMK gebeurtenis..

Als men  de mogelijkheid van instemming verwerpt, zou men elk onderzoek moeten verwerpen dat een verschil vindt tussen gewenste en ongewenste ervaringen. Als instemming met seks - al of niet weloverwogen - niet mogelijk is, dan dient men zich toch wel af te vragen waarom dit nu juist zulke grote verschillen in de afloop laat zien. De zelfbeleving van de mate van instemming mag voor de FRC niet interessant zijn, de meta-analyse laat wel zien dat die zelfbeleving van instemming in de realiteit een enorm verschil uitmaakt voor kinderen.

De FRC stelt: "Wat de beleving van de kinderen ook geweest moge zijn, wij weten dat ze niet in staat zijn in te stemmen ...". Dit is een erg heldere stellingname: wat de kinderen zeggen en beleven is niet van belang omdat de FRC het  beter weet.

Als de kinderen zeggen dat zij schade hebben ondervonden, dan moeten zij geloofd worden. NAMBLA heeft dit als feit te accepteren. 
Als zij zeggen van niet, moeten ze ook geloofd worden. FRC heeft dit als feit te accepteren. 
Anders worden de kinderen alleen maar misbruikt.

Antwoord 9b: 'Instemming' is een in wetenschappelijk opzicht geldig en bruikbaar begrip.

In de woorden van de auteurs in hun stuk van 6 november 1999: "In Webster's 3rd New International Dictionary is de eerste definitie van instemming ('consent'): "toestemming in of goedvinden van, in het bijzonder, iets dat gedaan of voorgesteld wordt door een ander." Je kunt dit de definitie noemen van 'instemming zonder meer' ('simple consent'), iets waartoe kinderen en jongeren zeker in staat zijn. In feite vragen de ethische richtlijnen voor onderzoek bij kinderen en jongeren dat de onderzoekers de instemming van de respondenten vragen.
De tweede definitie is: "het wel-wetend, wel-overwogen en vrijwillig eens zijn met een daad of een doel waarvoor vrijwillige lichamelijke en geestelijke inzet gevergd wordt." Deze tweede definitie omschrijft 'weloverwogen instemming' (informed consent'); dit is precies de ethische en sociale definitie die ook de wet laat meetellen.
Vanuit een wetenschappelijk oogpunt is vooral de 'instemming zonder meer' van belang omdat deze factor verschil laat zien in de reacties en de afloop. Als het begrip 'instemming zonder meer' een verschil laat zien in uitkomsten, dan is het in wetenschappelijk opzicht een geldig begrip voor onderzoek, ongeacht tegenwerpingen van ethische of morele aard."

"Veel onderzoeken in onze meta-analyse maakten onderscheid tussen instemming en dwang. We hebben eenvoudigweg de relevante gegevens bijeengelegd en de waarde onderzocht van 'instemming' als voorspellende factor t.a.v. het verdere verloop. Er werd een waarde gevonden: het maakte inderdaad onderscheid, dus was het in wetenschappelijk opzicht bruikbaar als begrip. De onderzoeken die wij onderzocht hebben definieerden SMK meestal óf als een door een kind of jongere ongewenste seksuele ervaring ongeacht de leeftijd van de partner, óf als gewenste dan wel ongewenste [seksuele] ervaringen met iemand die doorgaans minstens vijf jaar ouder is. We hebben de uitkomsten van die twee typen onderzoeken eenvoudigweg met elkaar vergeleken om de waarde van de factor 'instemming' te onderzoeken als voorspeller. Deze analyse toonde duidelijk aan dat het nuttig is om onderscheid te maken tussen gewenste en ongewenste ervaringen, wil men tenminste iets kunnen voorspellen.

Antwoord 9c: De mogelijkheid tot instemming van jongeren is algemeen aanvaard.

In hun stuk van 6 november 1999 schrijven de auteurs op pagina 14:: "Dit moge duidelijk zijn: als het Congress, de Leadership Council, de FRC of zelfs de APA het heeft over "kinderen" in verband met seksuele relatiesmet volwassenen, dan gebruiken ze geen biologische omschrijving van 'kind', maar verwijzen ze naar minderjarigen onder de leeftijd die de wet stelt - doorgaans van 16 tot 18 jaar in de VS. Dus hebben we het niet alleen over prepubers, maar ook over [pubers en] adolescenten.
Het is dus interessant om eens te bezien wat de APA te zeggen heeft over weloverwogen instemming van jongeren in andere verbanden. In een brief van oktober 1989 aan de Hoge Raad betoogde de APA, zich baserend op de ontwikkelings-psychologische literatuur, dat zwangere meisjes geen toestemming van hun ouders nodig hebben voor abortus, omdat ze in staat zijn hierin zelf weloverwogen te beslissen. Men schreef:

'Psychologische theorie en onderzoek inzake cognitieve, sociale en morele ontwikkeling ondersteunt terdege de conclusie dat jongeren in staat zijn om weloverwogen beslissingen te nemen over belangrijke zaken in hun leven [...]
Feitelijk hebben jongeren van 14-15 jaar een volwassen vermogen ontwikkeld om na te denken over morele vraagstukken, om sociale regels en wetten te begrijpen, en om na te denken over relaties en problemen tussen mensen. [...] Op deze leeftijd ontwikkelen de meeste jongeren een identiteit en een zelfkennis op volwassen niveau. [...] Zo hebben de meeste jongeren van 14 jaar vrijwel volwassen verstandelijke en sociale capaciteiten ontwikkeld, inclusief het vermogen dat wettelijk wordt vereist om verschil in behandeling te begrijpen, risico's en kansen te zien, en om de wettelijk vereiste toestemming te geven. [...] [Meer nog,] er zijn ook wel jongeren van 11 tot 13 jaar die vrijwel volwassen capaciteiten hebben ontwikkeld op deze gebieden.'

In het licht van deze conclusies, gebaseerd op de literatuur, lijkt het ons toch wel erg inconsistent om zelfs 'instemming zonder meer' te verwerpen als een onderzoeksvariabele in een nauwgezet nagekeken onderzoeksverslag, gegeven het feit dat veel van de onderzochte SMK ervaringen die van jongeren betroffen. Kortom: de gegevens laten het nut zien van 'instemming zonder meer' als onderzoeksvariabele. 'Instemming (zonder meer') is wetenschappelijk gezien een geldig begrip om de gevolgen van SMK ervaringen te kunnen voorspellen en begrijpen."

3. Het debat over de conclusies

Vraag 10: Hoe komen de auteurs tot zulke andere conclusies dan hun collega's?

Meerdere opponenten hebben gezegd dat de conclusies van Rind c.s. te zeer verschillen van die van de overige vakliteratuur om geloofwaardig te zijn. 'One-Voice/ACAA', een vereniging van volwassen die seksueel misbruik meemaakten en overleefden, schreef: "Gegeven het feit dat honderden onderzoeken de ernstige en langdurige gevolgen van SMK onthullen, is het onverantwoord om te willen beweren dat seksueel misbruik slechts zelden schade tot gevolg heeft."

Antwoord 10: Er waren geen collega's

De gegevens van de studenten-polulatie zijn nooit eerder onderzocht. Daarom is het niet correct om te concluderen - hetgeen een deel van de critici impliciet stelt - dat Rind c.s. tot andere conclusies komen dan andere onderzoekers; er heeft simpelweg nooit enige onderzoeker ooit gedaan wat Rind c.s. hebben gedaan.  Tot nu toe is er niet systematisch gepoogd de verschillende onderzoeken in de studenten-populatie op een zinvolle manier met elkaar te vergelijken. Daarom kun je niet beweren dat Rind c.s. collega's hebben die tot andere conclusies komen. Zij hebben feitelijk geen collega's ('peers'), zij zijn pioniers. 

Die One-Voice/ACAA spreekt over "honderden onderzoeken" zonder er ook maar een te noemen: welke onderzoeken? Het Rind team heeft alle onderzoeken onderzocht die het maar kon vinden. 

Vraag 11: Is het wel correct om een misdrijf te beschrijven in neutrale bewoordingen?

De auteurs stellen voor dat onderzoekers meer neutrale bewoordingen gebruiken voor 'seksueel misbruik van kinderen;, omdat 'misbruik' schade impliceert en er niet altijd schade is. Door neutrale termen te gebruiken, krijgt de werkelijke schade de aandacht die het verdient. De opponenten daarentegen brengen naar voren dat het gebruiken van neutrale termen immorele daden aanmoedigt. 

Antwoord 11: Het gebruiken van neutrale termen is correct bij het verrichten van onderzoek. 

In hun stuk van 12 mei 1999 zeggen de auteurs: "Het voorstel betrof alleen definities in wetenschappelijk onderzoek, niet die in sociale of wettelijke context. De wetenschappelijke invalshoek zegt ons dat, ondanks dat al die seksuele contacten wettelijk en sociaal 'misbruik' genoemd mogen worden, de gegevens toch aangeven dat zulke brede definities geen onderscheid maken tussen typen SMK en de gevolgen niet goed kunnen voorspellen. Anders gezegd: niet alle 'misbruik' is even schadelijk en wie dat wel zo stelt neemt het echt serieuze misbruik niet serieus."

"Wij stellen in ons artikel dat het definiëren van SMK met behulp van morele en wettelijke criteria correct is voor het maken van wetten, maar niet geschikt is voor een wetenschappelijk onderzoek. De term 'seks tussen volwassene en kind' ('adult-child sex') wordt al vaak gebruikt in de literatuur over seksueel misbruik en wordt dan om en om gebruikt met de term 'seksueel misbruik van kinderen'. Ons artikel stelt alleen voor om deze termen meer precies te gebruiken in psychologisch onderzoek - wij hebben het niet over discussie in de media of over wetgeving."

Vraag 12: Zijn de conclusies geen slecht nieuws?

Opponenten suggereren dat, als NAMBLA uitroept "Goed nieuws!", het eigenlijk slecht nieuws is omdat pedofielen zich vrij zouden kunnen gaan voelen om 'onze kinderen aan te gaan randen'.

Antwoord 12: Als er minder schade is dan werd verondersteld, dan is het goed nieuws.

De conclusie dat er minder schade is dan altijd is verondersteld en dat kinderen meer vermogen tot herstel in zich hebben dan was gedacht, is een bericht dat hoop geeft. Het Rind-c.s. onderzoek is niet meer dan een zoveelste bevestiging dat kinderen wel ergens tegen bestand zijn. Veel onderzoek toont aan dat veel kinderen in staat zijn om akelige ervaringen in hun kindertijd te verdragen en gewoon gezonde levens kunnen leiden zonder blijvende schade. De mensen aanvaarden zo'n conclusie zolang het gaat om de dood van ouders, broertjes of zusjes, verkeersongelukken of brand, oorlogen of natuurrampen. Dezelfde mensen lijken hetzelfde resultaat in dit geval niet te willen aanvaarden. 

Carol Tavris schreef in de Los Angelos Times (10 juli 1999): "De meest markante bevinding van de onderzoekers is misschien wel dat niet alle ervaringen van seksueel contact tussen een volwassene en een kind dezelfde emotionele gevolgen hebben en dus niet allemaal op een hoop gegooid kunnen worden als 'misbruik'. Aangerand te worden op 5-jarige leeftijd is niet vergelijkbaar met het kiezen voor seks als je 15 jaar bent. Inderdaad, de onderzoekers ontdekten dat twee-derde van de mannen die als kind of als tiener seksuele ervaringen hebben gehad met volwassenen, niet negatief reageerden."
"Is dat nu geen goed nieuws? Zouden we niet juist blij moeten zijn dat we nu weten welke ervaringen feitelijk traumatisch zijn voor kinderen en welke hen niet in de war brengen? Zouden we niet blij moeten zijn met het zoveelste bewijs van de bemoedigende weertand die kinderen hebben? Het is inderdaad het zoveelste bewijs omdat heel veel onderzoek nu laat zien dat de meeste mensen, op den duur, goed om kunnen gaan met tegenslag - zelfs met oorlog. Velen overleven niet alleen, maar vinden zin en kracht in de ervaring; zij ontdekken innerlijke krachten waarvan ze niet wisten dat ze die hadden."

Als er schade is - en er is schade in sommige gevallen - dan is het beter om te weten wat nu echt schadelijk is. Dit zijn de gevallen waarin het kind lijdt aan slechte gezinsomstandigheden; deze hebben veel meer invloed dan seksuele ervaringen. Nu, dit is slecht nieuws voor organisaties die de 'gezinswaarden en normen' willen behouden en beschermen.

De auteurs schrijven in hun stuk van 12 mei 1999: "In antwoord op de suggestie dat het rapporteren dat SMK minder schadelijk kan zijn dan werd gedacht, het misbruik juist in de hand werkt: sta eens stil bij wat de psycholoog John Currie schreef in de Atlanta Journal and Constitution (8 april 1999):

'Het betichten van de APA vanwege het publiceren van dit onderzoek lijkt op het uitschelden van de American Cancer Society omdat ze rapporteren dat de gevolgen van kanker op de lange duur minder catastrofaal zijn dan men eerder dacht."

Deze analogie is niet eens hypothetisch. In een eerder in dit jaar gepubliceerd onderzoek in het tijdschrift Pediatrics (door R. Noll en collega's, waarvan een verslag in The New York Times van 19 januari 1999 door Jane Brody), leerde een vergelijking tussen bijna alle kinderen met kanker in Cincinatti met een controlegroep, dat de kankerpatiëntjes sociaal, emotioneel en psychologisch net zo goed aangepast waren als de kinderen van de controlegroep. De auteurs merken op dat hun onderzoek een verbetering is t.o.v. eerder onderzoek, omdat het de kinderen onderzocht in hun dagelijkse leefomgeving en niet in een ziekenhuis.  Als men op dit onderzoek net zo zou reageren als op het onze, dan zou men beweren dat de auteurs en de AMA kanker aan het promoten waren omdat het psychologisch minder schadelijk is dan eerder gedacht werd."

"In feite hebben onderzoekers ethisch gezien de plicht het te rapporteren als ze vinden dat tegenslag in de kindertijd psychologisch niet zo schadelijk zijn als gedacht is, of soms helemaal niet schadelijk zijn. In het geval van SMK heeft deze bevinding enkele positieve implicaties: de slachtoffers hoeven niet te geloven dat ze voorgoed verloren zijn of dat ze onvermijdelijk zullen lijden aan persoonlijkheids- of andere stoornissen; hulpverleners hebben goede gronden om hen te bemoedigen en hoop te geven. Het negeren van deze gegevens kan juist schade toebrengen aan degenen die zulke ervaringen gehad hebben door ze op te zadelen met het gevoel beschadigd te zijn. "

Overigens mag naar mijn mening die uitroep "Goed nieuws!" van NAMBLA niet gezien worden als het groene licht voor seks met kinderen; er is minder schade dan we gedacht hadden, maar intussen is er in bepaalde gevallen nog steeds wel schade. 

4. Over de auteurs

Vraag 13: Zijn de auteurs niet misleid door een verborgen agaenda om pedofilie mogelijk te maken?

Sinds Laura Schlessinger dit gezegd heeft, hebben veel opponenten haar gevolgd in haar aanval op de auteurs zelf. De brengers van de boodschap, het 'slechte nieuws', vreesden voor hun hun naam, hun baan en hun leven. De auteurs zouden de hele wereld zijn rondgereisd om pedofilie te promoten en zouden contact hebben gehad met Nederlandse voorstanders van pedofilie. "De auteurs schrijven dat pedofilie goed is... zolang men er plezier aan beleeft.", om maar één citaat weer te geven, afkomstig van de Republikeinse afgevaardigde voor Pensylvania, Congresslid Joseph R. Pitt, in een persbericht.

Antwoord 13: De auteurs hebben het woord 'pedofilie' in het geheel niet gebruikt; zij onderzochten onderzoek dat door anderen gedaan is naar de gevolgen van SMK.

Deze afgevaardigde R. Pitt kon geen enkel citaat uit het rapport ophoesten dat de manier waarop hij het las, ondersteunde, aldus Jonathan Rauch in National Journal van 6 augustus 1999. 

De auteurs zeggen in hun stuk van 12 mei 1999: "[...] critici hebben geïnsinueerd  dat [onze] conclusies seksueel misbruik zouden bevorderen. In feite stellen we in ons artikel duidelijk dat ons onderzoek van de onderzoeksliteratuur seksueel misbruik geenszins mag bevorderen en dat het niets verandert aan de morele of wettelijke kijk op misbruik. Wij schreven dat 'gebrek aan schadelijkheid niet een gebrek aan afkeurenswaardigheid impliceert', dat de morele en wettelijke regels van de maatschappij gebaseerd zouden moeten zijn op de bevindingen inzake de psychische schadelijkheid (maar dat ze dit niet vaak zijn), en dat 'de bevindingen van dit onderzoek niet inhouden dat morele en wettelijke definities inzake, of visies op gedrag dat nu SMK heet, opgegeven of zelfs maar veranderd hoeven te worden.' (p 47)."

Als de conclusies u niet aanstaan, valt u dan niet de schrijvers aan. Gij zult geen 'citaten' geven die nergens in het stuk te vinden zijn. Wil men ethisch en moreel correct zijn, men volge het gebod "Gij zult geen valse getuigenis tegen uw naaste afleggen"

Dr Tana Dineen schreef in de Ottawa Citizen van 11 mei 1999: "Er spelen twee morele kwesties hier. De ene, die Dr Laura opwerpt, ondersteun ik. Pedofilie is verkeerd. 
De tweede is de kwestie van professionele eerlijkheid. Als de psychologen werkelijk niet anders weten, hoeven ze niet te stoppen hun cliënten en de rechters te vertellen dat seksueel misbruik van kinderen onvermijdelijk schadelijk is. [...] De vraag is nu: Gaan ze hun gebrek aan kennis toegeven of gaan ze rustig door met het in de doofpot stoppen van hun vroegere fouten?"

Professionele eerlijkheid is niet alleen een recht van het Rind-c.s. team, maar een morele plicht voor alle beroepsbeoefenaars.

5. Wetenschap en moraal

Vraag 14: Wat zou de rol moeten zijn van de wetenschap, de politiek en de media in morele kwesties?

Op 12 juli 1999 veroordeelde het Congress van de VS de meta-analyse in een stemming van 355 voor en nul tegen. Om precies te zijn: het "veroordeelt en wijst af alle suggesties in het artikel A Meta-Analytic Examination  [Etc..] dat erop wijst dat seksuele relaties tussen volwassen en 'instemmende' kinderen minder schadelijk zijn dan gedacht werd en dat ze positief kunnen zijn voor 'instemmende' kinderen."

Wat gebeurt hier nu? Politici veroordelen en keuren af wat in een wetenschappelijk onderzoek geconcludeerd is, en wel op morele gronden - na een campagne van rechter vleugel in de media. Als iedereen zich nu eens moreel correct zou gedragen, wat zou dan ieders rol zijn en welke grenzen zijn er voor ieder in acht te nemen?

Antwoord 14: 

Wetenschap zou de feiten moeten aangeven en heeft het recht en de plicht dit te doen;

de media dienen het publiek correct te informeren;

politici dienen het proces van besluitvorming in morele kwesties op eerlijke wijze te leiden.

De wetenschap kan ons vertellen dat het gezond is om vlees te eten; mensen kunnen op morele gronden beslissen om geen vlees te eten.
De wetenschap kan ons vertellen dat het gevaarlijk is om alcohol te drinken; mensen kunnen beslissen elkaar het drinken van alcohol toe te staan.
De wetenschap kan ons vertellen dat het niet gevaarlijk is om nu en dan een weinig cannabis te gebruiken; mensen kunnen elkaar met draconische straffen verbieden om ook maar de kleinste hoeveelheid cannabis te gebruiken.

De wetenschap kan de feiten aangeven en heeft het recht en de plicht dit te doen; mensen dienen zich van deze feiten op de hoogte te stellen en in alle eerlijkheid de morele consequenties ervan de bespreken. De politici hebben de taak om deze discussie te leiden en waar nodig beslissingen te nemen.

Deze discussie, die over morele kwesties, is een ander soort discussie; deze verschilt van de discussie over de feiten in elk aspect van de discours. Het is een ander soort discours, zoals Habermas heeft aangetoond. Het Congress van de VS heeft beide typen discoursen met elkaar verwisseld. 

Als politici met al hun macht - en naar vermoed wordt zonder het onderzoek gelezen en begrepen te hebben - besluiten de feiten, gevonden in nauwgezet wetenschappelijk onderzoek, te veroordelen en af te keuren, dan is dit het einde van de wetenschap, maar ook het einde van een correcte discussie over moraal. Gezien het feit dat de media het artikel nauwelijks gelezen hebben en stuk voor stuk aan kwamen zetten met niet-bestaande 'citaten', is het publiek hier niet goed geïnformeerd. Het publiek kon dus ook niet weloverwogen discussiëren over de morele implicaties.

Iedereen heeft de conclusies van zorgvuldig wetenschappelijk onderzoek te aanvaarden, tot nieuw onderzoek tot andere conclusies komt. De FRC daarentegen schreef: "Als de psychologie geen schade aantreft in iets dat moreel wordt afgekeurd, dan menen wij dat ze niet goed genoeg kijkt." Dit is de kern van althans enigszins te respecteren kritiek op het Rind-c.s. team. Het valt althans de personen niet aan. Wat het echter wel aanvalt, is de grond onder de wetenschap zelf. Bedenk maar wat dit betekent: de sociale wetenschappers zouden teruggestuurd moeten worden naar hun studeerkamer, totdat de feiten die zij vinden overeenstemmen met de populaire vooroordelen.

Eens, heel lang geleden, was er een man, genaamd Gallileï. Deze ontdekte wat feiten over de aarde en de zon. De Paus weigerde deze feiten te aanvaarden. Met al zijn macht - die van de Inquisitie en de brandstapel - veroordeelde hij deze wetenschapper. Pas eeuwen later, vele jaren na diens dood, heeft de Kerk de feiten aanvaard en Gallileï de eer gegeven die hem toekwam.

Start Omhoog