Start

Barbertje moet hangen

Valkuilen, valstrikken en fouten in het forensische persoonlijkheidsonderzoek

Door Dr Frans E.J. Gieles, forensisch orthopedagoog, 2006 

Vijfde versie  

< http://www.helping-people.info/barbertje.htm >
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/barbertje.htm >

Inhoud 

Met "valkuilen" bedoel ik hier de vallen die de situatie voor de forensisch onderzoeker klaarzet.
Herkent de onderzoeker deze niet, dan worden het "valstrikken" voor de onderzochte. De onderzochte is doorgaans verbijsterd over wat hem overkomt. Naast die valkuilen en valstrikken zijn er een aantal problemen. Er worden fouten gemaakt en het is nog maar de vraag hoe de individuele onderzoeker met zijn enorme macht weet om te gaan. En op de achtergrond spelen overtuigingen en visies

Het onderstaande is gebaseerd op algemene kennis van het forensische werkveld en nu meer in het bijzonder op de bestudering van 25 door deskundigen Pro Justitia uitgebrachte rapporten inzake zedenzaken waarbij minderjarigen dan wel afbeeldingen van minderjarigen betrokken waren. Het is een concrete toespitsing van een veel algemener probleem dat ik onder de aandacht wil brengen, ter nadere bestudering. 

Inhoud

1. Een lastige beginsituatie 

2. Lastige paradoxen 
    a. Het type paradox 
    b. 'Spreekt u vooral vrijuit' 
    c. De paradox van de schaamte 
    d. De paradox van het inzicht 

3. Andere valkuilen 
    a. De stoelendans 
    b. Extrapolatie naar situatie 
    c. Extrapolatie in de tijd 
    d. Selectie van het negatieve 
    e. Uitvergroting en interpretatie in het negatieve 

4. Lastige diagnostiek 
    a. DSM 
    b. Standaarddiagnoses 
    c. Verborgen agressie 
    d. Politieke correctheid 
    e. Narratieve conflicten en narratieve dwang 
    f. Subjectieve indrukken 

5. Fouten die niet gemaakt mogen worden 
    a. Recidivecijfers 
    b. Tendentieus en suggestief taalgebruik 
    c. 'Blind' spreken 

6. De procedure 
    a. De macht van de deskundige 
    b. De vraag om een onderzoek 
    c. Het onderzoek 
    d. De rechtszitting 
    e. De weg naar behandeling 

7. Rotsvaste overtuigingen 
    a. 'De recidive is hoog' 
    b. 'Dit gevoel is een stoornis' 
    c. 'Er is altijd schade' 
    d. Een mechanistische mensvisie 

Slotwoord 

1. Een lastige beginsituatie

Elk forensisch Pro Justitia onderzoek begint met een probleem. Het is bedoeld om te komen tot een rapport en advies voor de rechter, die bij het begin van het onderzoek dus nog geen uitspraak heeft gedaan. De onderzoeker krijgt een dossier toegestuurd waarin nog slechts het politieonderzoek staat vermeld of nog maar het begin hiervan.

Zo'n dossier wordt vrij breed opgezet: alles wat mogelijk tot een latere veroordeling zou kunnen leiden wordt erin vermeld. Dus doorgaans ook zaken die later niet in de dagvaarding verschijnen of die ter zitting niet ontvankelijk, dan wel bij de uitspraak als niet bewezen worden verklaard en die dus eigenlijk juridisch niet mogen meetellen. De onderzochte kan intussen wel feiten bekend hebben, dus zal de onderzoeker als clinicus geneigd zijn deze gegevens wel te laten meetellen. Ook kunnen er  afbeeldingen zijn die de rechercheur als illegaal aanmerkt, maar waarvan de rechter later zegt dat het dit niet is. De onderzoeker echter heeft geen ander materiaal dan dit en zal er in eerste instantie van uit gaan, hij heeft weinig andere keus. 

Dit is lelijk misgegaan in de inmiddels bekende zaak tegen Cees B., die verdacht werd van de Schiedamse parkmoord die hij, zoals nu bekend is, niet gepleegd heeft. Het Pieter Baan Centrum ging hier echter wel van uit. Men ging dus op zoek naar een psychologische verklaring van een niet gepleegd 'feit'. En wie zoekt zal vinden. 

"Het PBC rapporteerde in 2000 over de toenmalige verdachte Cees B.: ‘B. is een goedzak, [...] ’, zegt Van Koppen. ‘Dat constateerde het PBC ook. Maar toen hadden ze een probleem: B. had immers wel Nienke om het leven gebracht – dachten ze. En dus schreven ze hun rapport naar dat feit toe.’
Opeens heette B. ‘passief-agressief’ te zijn. Van binnen zou hij koken van woede. Dat agressieve aspect baseerden de onderzoekers niet op het persoonlijkheidsonderzoek, maar op het dossier over wat hij zóu hebben gedaan, aldus Van Koppen."
(Psychologen faalden in zaak-Nienke; Ron Meerhof, De Volkskrant 17 september 2005; 
< http://www.tegenwicht.org/39_waarheid/05sep17_dvk_psychologen_faalden.htm > )

"Ik heb nog nooit een PBC rapport gelezen waarin staat dat de verdachte een normale, gezonde Hollandse jongen is, bij wie men twijfelt of hij het delict wel heeft gepleegd. Het is voor psychiaters heel moeilijk om normaliteit te zien. Ze neigen altijd naar pathologie, ziekte", aldus Merckelbach in Trouw 7 april 2005. 

In een van de hier bestudeerde zaken was er aanvankelijk sprake van ontucht, maar er was geen aangifte, geen klacht, destijds was het nog een klachtdelict en er is geen onderzoek naar gedaan. "Er is niets", zei de rechter en de tenlastelegging werd niet ontvankelijk verklaard. De intussen wel toegegeven ontucht speelde juridisch geen rol meer, maar klinisch nog wel. 

Ook kan het geval zich voordoen dat de verdachte onder druk heeft bekend maar dit later weer intrekt. Voorts moet wel vermeld worden dat de processen-verbaal nogal eens aardig wat fouten bevatten. 

In een van de gevallen zou iemand volgens het proces-verbaal iets bekend hebben, hetgeen hij zelf pertinent ontkent; hij ontkent ook dat het gebeurd is. 

Dit tekent het lastige van de beginsituatie. In feite gaan de onderzoekers ervan uit dat er strafbare daden gepleegd zijn, ook al zetten zij er standaard bij "indien bewezen". Zij gaan uit van het meest sombere scenario. Hierop bouwen zij hun beeld, visie en advies en hiervan zien zij later niet snel af, ook al blijkt later anders.

In een casus spreekt de onderzochte voluit over één illegaal contact waarvan hij verdacht wordt. Hij vergeet in de spannende onderzoekssituatie de andere contacten, die hij inmiddels bekend heeft, te vermelden. Hij neemt aan dat de onderzoeker dit wel weet uit het dossier. Het dossier dat de onderzoekers ter hand is gesteld, loopt echter vele maanden achter. Het is het begin van het dossier, dat nog niet vermeldt wat er daarna nog bekend is. De onderzoekers weten dus niets van de nadere bekentenissen, terwijl de onderzochte dit als bekend veronderstelt. Later wordt het hem zeer kwalijk genomen dat hij die andere zaken 'heeft verborgen' voor de onderzoekers. Dus zal hij ook wel in een vrijwillige behandeling zaken verbergen, dus  is een gedwongen behandeling geïndiceerd. 

Zo wordt er geredeneerd. Barbertje moet hangen. 

2. Lastige paradoxen 

a. Het type paradox 

Intussen is de onderzoekssituatie begonnen en deze stelt de onderzochte voor een aantal paradoxen die inherent zijn aan de forensische onderzoekssituatie, maar die lang niet altijd gezien en vermeld worden, hetgeen eigenlijk wel zou moeten. 

In geen van de door mij gelezen rapportages is ook maar een van de hier genoemde paradoxen vermeld; ze zijn vermoedelijk helemaal niet herkend. Daarom vermeld ik ze dus. Slechts één psycholoog, een professor, terecht dus, vermeldt standaard in zijn rapportages wat er wel en niet uit zijn rapport geconcludeerd mag worden. Hij meldt zich expliciet slechts als rapporteur en vermijdt expliciet de stoel van de rechercheur, aanklager of rechter. Dit is correct. Vermeldt men dit niet, dan laat men de onderzochte, maar ook de aanklager en de rechter, los in dit woud van lastige paradoxen. 

Paradoxen zijn soms schijnbare tegenstellingen die zich op laten lossen, maar het kunnen ook innerlijk tegenstrijdige gegevens, situaties, mededelingen of opdrachten zijn. Deze zijn niet op te lossen op het niveau waarop ze gesteld zijn; slechts op een logisch en (meta)communicatief hoger niveau zijn ze oplosbaar. De bekendste is "Je moet dit spontaan doen": 'Je moet vanavond nu eens uit jezelf de afwas doen'.

Van paradoxen wordt wel gebruik gemaakt in behandelingen; men spreekt dan van 'de therapeutische paradox'. De bekendste is "Meneer, ik kan u niet helpen": de therapeut kan alleen helpen door niet te helpen. Op hoger niveau is dit oplosbaar en dit is precies de bedoeling van de therapeut: "U kunt alleen uzelf helpen". Dit wekt, zo hoopt men, de genezende krachten in de patiënt op. 

Hier echter zitten wij niet in een therapeutische situatie, maar in een onderzoekssituatie, en nog wel een Pro Justitia. De cliënt van de onderzoeker is Justitie, niet de onderzochte. Deze verwacht wellicht begrip en hulp van een psychiater of psycholoog, maar hij kan slechts rapportage verwachten, geen hulp. Zeg hem dit dan ook, lijkt mij. Maak uw rol vooraf duidelijk. 

b. 'Spreekt u vooral vrijuit' 

Het gehele onderzoek hangt af van wat de onderzochte van zichzelf prijsgeeft. Zonder dit is er geen onderzoek mogelijk. Iets als 'spreekt u vooral vrijuit' is dan ook vaak een der eerste dingen die gezegd worden. Lang niet altijd beseft de onderzochte dat het hier geen therapie-situatie is maar een onderzoeks-situatie, en wel een Pro Justitia, waarin voor de onderzoeker geen zwijgplicht uit beroepsgeheim geldt, maar juist een spreekplicht. Lang niet elke onderzoeker vermeldt dit. Al of niet gezien en vermeld, er treden onmiddellijk een aantal problemen op. 

'Eindelijk met iemand kunnen praten'

Als de onderzochte in voorlopige hechtenis zit, al dan niet in of na een periode van beperkingen, zit hij, vaak volkomen onverwacht, in een erg moeilijke situatie en heeft hij met vrijwel niemand daar over kunnen spreken. Dan verschijnt er iemand. Neem, om een beeld te hebben, een vriendelijke jonge psychologe die aandachtig naar de onderzochte luistert, zoals in een der onderzochte gevallen het geval was. 

De man in kwestie vertelde mij dat hij "eindelijk eens met een begripsvol persoon had kunnen spreken" en hij zag het rapport dan ook met vertrouwen tegemoet.

Het rapport werd bezorgd: om 19:00 uur op de avond voor de rechtszitting die de volgende dag al vroeg zou beginnen. Het rapport was 'vernietigend'. Er bleef niets van de man over dan een bijzonder gestoord en gevaarlijk persoon die wel zeer dringend intensieve behandeling nodig had. De man was verbijsterd, aangeslagen, en was dit de volgende ochtend vroeg nog in de rechtszaal, waarin hij nauwelijks kon spreken, mede gezien de juridische taal daar. Hij kon nog net zeggen dat hij een behandeling wel wilde accepteren als dit dan zo nodig geacht werd. 

Het rapport vermeldt dat de onderzochte "zeer dominant" was in de gesprekssituatie omdat de onderzoekster "bijna niet aan het woord kon komen". We mogen vermoeden dat het gesprek geopend is met iets als 'spreekt u vooral vrijuit'. De onderzoekster concludeert dan tot die dominantie en concludeert daar dan weer uit dat de man ook in contacten met kinderen dus ook erg dominant moet zijn geweest, dus zijn overmacht als volwassene wel moet hebben gebruikt, zodanig zelfs dat de onderzochte "in wezen agressief" wordt genoemd. Dit alles is uiteraard onbewust en wordt in de rapportage 'een mechanisme' genoemd. De mens als machine. 

Een gesprek echter komt wel van twee kanten. De onderzoekster, die zelf in een machtspositie zit, heeft er ook een aandeel in: zij laat dit gebeuren. Waarschijnlijk terecht heeft zij haar eigen mening voor zich gehouden, maar zij had toch op meta-communicatief niveau genoeg macht om het gesprek wat meer tweezijdig te laten verlopen. Haar eigen aandeel in de communicatie vermeldt zij totaal niet. Zij was, terzijde, nog niet eens afgestudeerd. 

In een ander geval is de onderzochte man, na weken van eenzaamheid, blij eindelijk eens te kunnen spreken met een vriendelijke vrouwelijke psychiater. De man geeft hier, zij het wat sociaal onhandig uiting aan - hij ziet beleefde welwillendheid aan voor liefde voor de geplaagde medemens - waaruit de psychiater concludeert dat de man 'contact en seksualiteit niet kan onderscheiden', dit op grond van een uitspraak van de man die hij later ontkent als zodanig gedaan te hebben. 

Een vrij absurde conclusie van een vrouw omtrent een man die verder in haar rapport uitdrukkelijk als homoseksuele pedoseksueel naar voren komt. 

Onbekommerd spreken

Gevraagd om vooral vrijuit te spreken, doen sommige onderzochten dit ook. Zij voldoen aan het verzoek. Later lezen we dan in het rapport dat 'betrokkene onbekommerd spreekt over zijn pedofiele geaardheid, zijn gevoelens, visie en daden' of woorden van gelijke strekking. Er is, concludeert men, geen remming, geen schaamte, geen schuldbesef en geen lijdensdruk. Dit is niet best. Er moet schaamte zijn. 

De filosofe Martha Nussbaum noemt emoties als schaamte en walging de echt gevaarlijke emoties omdat ze zorgen voor uitstoting - of zelf-uitstoting - van kwetsbare mensen. Je moet ze bestrijden met andere emoties als woede over wat minderheden wordt aangedaan en liefde voor alle mensen. 
('Emoties leren ons waarden'; Yoram Stein, Trouw 7 april 2005)

Het ontbreken van schaamte verwijst, althans in deze rapporten, naar een forse stoornis - de diagnose narcisme ligt al om de hoek van de deur - die dus dringend behandeld moet worden en wel onder dwang omdat het bovengenoemde allemaal ontbreekt. Hier geldt: "Alles wat u zegt kan tegen u gebruikt worden". Maar, paradoxaal genoeg, ook het omgekeerde geldt. 

Aarzelend spreken

Wie aarzelend spreekt, wellicht uit de zo gewenste schaamte in deze lastige situatie heeft ook een probleem. Men 'ziet dan de realiteit niet onder ogen' en zal dit dus ook elders doen. Hier 'tracht de onderzochte zijn delict te verbergen, er niet over te spreken, om de hete brei heen te draaien'. Nu heeft de onderzochte blijkens het rapport "ontwijkende trekken" dan wel "een ontwijkende persoonlijkheid", hetgeen ook niet best is. Immers, als men nu ontwijkend is, zal men dit dus ook zijn in een ambulante behandelingssituatie, dus moet een gedwongen en gesloten behandeling worden opgelegd. Barbertje moet hangen. 

Een onderzochte die iets zegt als: 'OK ik wil hier wel over spreken, maar ik wil eerst dit en dat ter sprake brengen om het gebeurde in een breder kader te plaatsen en zo begrijpelijker te maken', diegene "manipuleert het gesprek". Dus manipuleerde hij ook de kinderen met wie hij contact had. Als het hem lukt 'dit en dat' eerst ter sprake te brengen, is hij ook nog eens "dominant" in het gesprek, dus dominant bij de kinderen, dus in wezen agressief. Dus gestoord en gevaarlijk. Dus moet behandeling worden opgelegd. 

"Alles wat u niet zegt kan tegen u gebruikt worden." 

In een geval nam dit absurde vormen aan in het psychiatrisch onderzoek. 

De man vertelt weinig over zijn vroege jeugd. "Er is ook helemaal niet naar gevraagd", zegt hij later. De psychiater concludeert hieruit dat hij zijn jeugd dus verdrongen heeft, dus dat deze problematisch geweest moet zijn. De psychiater concludeert dus vanuit gegevens die hij niet heeft
Ditzelfde herhaalt zich, waar de onderzochte vertelt dat zijn broers en zussen problematische huwelijken hadden. Hieruit wordt de conclusie getrokken dat het ouderlijk gezin dus problematisch was: een conclusie uit gegevens die er niet zijn, want de psychiater heeft geen van de broers en zussen, noch ook de ouders gesproken, laat staan onderzocht. 

De onderzoeker in kwestie was een leerling-psychiater. Er moet dan een supervisor zijn. Die was er ook, maar deze keurde het rapport goed zonder de onderzochte of wie dan ook gesproken te hebben. Een supervisor zou dit soort evidente fouten toch moeten zien. Een latere contra-expertise kwam tot geheel andere conclusies. 

Dit soort situaties doen zich ook voor waar de deskundigen, op hun beurt onbekommerd, spreken over 'de schade aan de slachtoffertjes', zonder een van hen ooit gesproken, laat staan onderzocht te hebben. 

Weinig emotie

Wie in het onderzoek bedachtzaam spreekt en goed nadenkt, zal op dat moment weinig emotie uiten. Ook dit is weer niet best. 

In een van de onderzochte rapporten wordt hieruit geconcludeerd dat 'betrokkene weinig emotie kan tonen, zich dus van zijn gevoelens niet bewust is, deze dus verdrongen heeft en dus ook in andere situaties niet met gevoelens om zal kunnen gaan. 

De man in kwestie heeft jarenlang met kinderen gewerkt, tot tevredenheid van zijn pupillen, collega's en werkgever. Dit is onmogelijk als je geen emotie kunt tonen en niet met gevoelens om weet te gaan. Maar de onderzoekster, die men slechts enkele malen spreekt, weet het beter. 

c. De paradox van de schaamte 

Wie zich zo schaamt voor het gebeurde dat hij er nog maar nauwelijks over kan praten, heeft een probleem: "ontwijkende persoonlijkheidstoornis". Wie zich niet schaamt of zijn schaamte op dat moment althans niet voldoende uit, heeft een groter probleem. Dan heeft men een stoornis van het geweten. 

Ook dit kan absurde vormen aannemen. Dit gebeurde in elk geval in een van de onderzochte gevallen waarin de onderzochte zonder schaamte en, desgevraagd, vrijuit sprak over het hem ten laste gelegde. 
In het hier bedoelde geval rapporteert de onderzoeker dat het “shockerend” was om hiermee geconfronteerd te worden. Hij rapporteert dat de onderzochte “schuldeloos en schaamteloos” spreekt in een “kritiekloze omhelzing van zijn aberratie”. Hij rapporteert dat hij “plaatsvervangende schaamte” bij zichzelf constateert over “zoveel loochening bij betrokkene van kwalijke feiten”. 
Dit bij een goeddeels bekennende verdachte, die in die zin dus niets loochent. Wat de onderzochte doet is, aldus het rapport, een “massieve ontkenning [...] van de kwalijke aspecten van zijn parafiele manifestatie”. 

Zo'n rapport zegt dus meer over de onderzoeker dan over de onderzochte. 

Hierbij moeten we betrekken wat hierboven al is gezegd, namelijk dat beide gesprekspartners in de onderzoekssituatie deze vorm geven en er beide inbreng in hebben. De woordkeus van de rapporteur verraadt aardig wat van zijn gedachtegoed en gevoel. Plaatsvervangende schaamte is een puur subjectief gevoel dat zijn bronnen heeft in de psyche van de onderzoeker en in de forensische situatie. Men gebruikt het echter als diagnostisch instrument: daar waar dit optreedt heeft de onderzochte een kennelijk gebrek aan schaamte, en schaamte blijkt een onmisbaar ingrediënt van de psyche van de onderzochte te zijn om gezond verklaard te worden. Zo niet, dan is de man dus gestoord. Dus ... enzovoorts: Barbertje moet hangen. 

d. De paradox van het inzicht 

In de gevallen waarin de onderzochte al een behandeling heeft ondergaan of goed over zichzelf heeft nagedacht treedt een andere paradox op. 

De rapporteur klaagt erover dat de onderzochte "in therapeuten jargon" spreekt. Met dit jargon 'verbergt hij de eigenlijke innerlijke problematiek'. 

Een andere rapporteur klaagt erover dat de onderzochte wel inzichten heeft maar dat deze "niet geïnternaliseerd zijn". Betrokkene "vermijdt en onderdrukt zijn gevoelens", aldus de rapporteur. 

Inderdaad, ja, de nu gebruikelijke daderbehandeling is puur gericht op het uiterlijke gedrag en vermijdt uitdrukkelijk de daaraan ten grondslag liggende innerlijke problematiek. Dit gaat heel ver. Men spreekt expliciet niet over de innerlijke gevoelens of verlangens, men spreekt slechts over het vermijden en ontwijken van die gevoelens. Men leert zelfs ieder seksueel verlangen onmiddellijk te onderdrukken. Wat hier gerapporteerd wordt is niet een eigenschap van de onderzochte, maar van het type behandeling dat hij heeft gehad. Hij deed daar braaf wat van hem gevraagd wordt - en dit wordt nu tegen hem gebruikt. 

Hiermee schept men een paradox: men vraagt in de daderbehandeling eerst het gevoel of verlangen te onderkennen en onder woorden te brengen, vervolgens om het compleet, totaal en blijvend te onderdrukken. De therapeut vangt hier echter niet alleen de cliënt, maar ook zichzelf in een bepaald niet therapeutische paradox. De therapeut - of in dit geval de onderzoeker - kan hier slechts uitkomen door slechts de cliënt als gestoord te verklaren. Immers, hij kan niet zichzelf en zijn collega's, de behandelaars, een onjuiste methodiek toeschrijven. 

Wie in behandeling is geweest staat voor de lastige paradox dat hij enerzijds moet laten zien dat hij goed geleerd heeft van de therapie, doch zodra hij het geleerde in de onderzoekssituatie toepast, werkt hij het onderzoek tegen door zijn innerlijk niet te laten zien en zich tot zijn uiterlijke gedrag te beperken - precies wat de dadertherapie hem geleerd heeft. Geeft hij de geleerde inzichten netjes weer, dan zijn deze 'slechts uiterlijk en niet geïnternaliseerd' - precies waar de behandeling zich op richtte. 

Een rapporteur klaagt dat de grenzen van de onderzochte "persoonlijk en beïnvloedbaar" zijn. 

Dit is vreemd: men zou blij moeten zijn met persoonlijke,  dus geïnternaliseerde grenzen, control from within. Waren die grenzen niet persoonlijk, dan zou de klacht luiden dat ze niet geïnternaliseerd zijn. Voorts is beïnvloedbaarheid zo ongeveer de basisvoorwaarde van elke vorm van behandeling. Is men niet beïnvloedbaar, dan zal de klacht zijn dat men eigenwijs is en niet open staat voor de wijze inzichten van de behandelaars, dus dat behandeling alleen onder dwang kan plaats vinden. 

In een geval ging dit zelfs erg ver. De behandeling richtte zich mede op het aangaan van 'normale contacten', lees: heterofiele contacten van gelijke leeftijd. De cliënt doet dit braaf, al lukt het niet echt blijvend goed. Dus is hij nog niet genezen, dus nog gestoord. 

Hoe men uitdrukkelijk pedoseksueel gerichte mensen zoiets kan aanraden gaat mij, terzijde, de pet te boven: wat doet men die vrouwen aan? En wat, als er kinderen komen? 

De onderzoeker zegt hier dan dat deze wens "slechts een dekmantel is om de onderliggende pedofiele gevoelens te verbergen" - precies de bedoeling van de therapie - en dat "de onderzochte kennelijk slechts een herhaling van de moeder-zoon relatie wil". 

Hij verzuimt te vermelden dat het gros van de heterorelaties dit kenmerk heeft en dat het dus zo normaal is als wat. Juist naar die normaliteit wil de therapie de cliënt brengen. De cliënt doet dit braaf - en het wordt hem in de onderzoekssituatie als psychisch ongezond aangewreven. 

Even lastig is de situatie van degene die zich zelf in de eigen psyche verdiept heeft, al dan niet in een echte psychotherapie. Deze verdachte wordt kwalijk genomen dat hij 'psychologiseert', 'op de stoel van de onderzoeker gaat zitten', dan wel 'therapeuten jargon' spreekt, terwijl hij slechts de onderzochte is, of 'hiermee behandeling wil ontwijken' en meer van dit moois. Terwijl verdieping in de eigen psyche juist het doel is van een echte therapie, is het bepaald niet de bedoeling dat men hiervan blijk geeft in de onderzoekssituatie. Men wordt geacht zich aan zijn rol te houden: de onwetende verdachte tegenover de alwetende deskundige. 

Dit schrijft zo'n deskundige: 

De onderzochte is intelligent. “Dus” is er het gevaar dat hij bij een ambulante behandeling manipuleert en meewerken fingeert. “Dus” dwangbehandeling. Dit staat er, kort samengevat. 

Gesteld dat hij erg dom was, zwakbegaafd. Dan zou er het gevaar zijn dat hij de behandeling niet begrijpt, niet kan volgen en niet kan voltooien, dus het van dwang zal moeten hebben.

Kunnen alleen mensen met een gemiddeld IQ ambulant behandeld worden? Nooit heb ik die conclusie uit enig onderzoek gezien. Een goed IQ geeft net zo veel kans op het goed kunnen oppakken van een ambulante behandeling, in het bijzonder een echte psychotherapie, dan het zich onttrekken eraan. Het eerste wordt niet genoemd, het tweede wordt geconcludeerd. Het lijkt dat Barbertje moet hangen. 

Het omgekeerde probleem doet zich voor als men geen of weinig inzicht heeft. Er staat dan dat betrokkene een “gering oog heeft voor zijn neurotische problematiek”. 

Het zich niet bewust zijn van de eigen problematiek is nu net een kenmerk van een neurose. Men ziet in zo’n geval de eigen diepere problematiek per definitie niet voldoende in. Het mag niet als argument gebruikt worden om te beweren dat de onderzochte niet in staat zou zijn vrijwillig aan een behandeling mee te werken. Een neuroticus met deze intelligentie kan dit best. Zou deze zich zijn problematiek geheel bewust zijn, dan is de neurose al vrijwel over, want er is geen afweer meer nodig, en is er geen behandeling meer nodig. De redenering en de conclusie is in dit opzicht m.i. niet correct. Niet dat er geen problematiek is en behandeling nodig, dat wel, maar deze kan heel goed in een ambulante setting succes hebben.

Slechts enkele verdachten hebben het gewaagd zich te verweren tegen wat in de rapportage gezegd is. In geen der gevallen is dit serieus genomen. 

Via een advocaat kwam mij ter ore dat hier in zo'n geval in de Raadkamer "hartelijk om gelachen is": Hoe durft men in te gaan tegen de deskundigen! 

3. Andere valkuilen 

a. De stoelendans

Verwarrend voor de betrokkene is het feit dat de niet beschuldigde betrokkenen in het rechtsproces nogal eens van stoel verwisselen. Ik noem de aanklager, rechter of advocaat die op de stoel van de therapeut gaat zitten en deze of gene behandeling al dan niet acceptabel noemt. Dit is hun taak niet, al evenmin hun deskundigheid. 

Kwalijker is dat er een constante verleiding is voor de onderzoeker om op de stoel van de rechercheur, de aanklager en zelfs de rechter te gaan zitten. Bijna onvermijdelijk is dat het eigen, subjectieve, oordeel over de gewraakte euvele daden meespeelt en dat dit doorklinkt in de diagnostiek en de rapportage. 

Dit gebeurt herhaaldelijk in de door mij onderzochte gevallen. De genoemde professor verklaart uitdrukkelijk dat hij dit niet doet en dat zijn rapport dan ook niet als zodanig gelezen mag worden. Alle anderen lijken de verleiding niet te kunnen weerstaan. Zij oordelen lustig, ze klagen, onbelemmerd door hun beroepscode, aan, ze rechercheren onbekommerd in de gewraakte daden van de verdachte. 

De professor verstaat zijn vak, alle anderen falen hier. Het behoort uitdrukkelijk tot de vakbekwaamheid van de forensisch onderzoeker om slechts te onderzoeken en niet te oordelen, laat staan te veroordelen. Het forensisch denken mag het psychologisch denken niet blokkeren. Menig onderzoeker gedraagt zich hier niet als de schoenmaker die zich bij zijn leest moet houden. Hun macht is zo groot dat zij de verleiding om al op de stoel van de rechter te gaan zitten niet kunnen weerstaan - over dominantie en machtsfantasieën gesproken. 

De onderzochte wordt zwijgzaam als de onderzoeker meer van de ten laste gelegde feiten wil weten. De onderzoeker noemt hem dan "ontwijkend" en "sluw". Hoe deze interactie is verlopen laat zich in het rapport niet lezen, maar het vermoeden komt toch op dat de onderzoeker min of meer op de stoel van de rechercheur is gaan zitten of als zodanig beleefd is. 

Betrokkene zegt ter zitting dat het gesprek met de psycholoog moeizaam verliep. De rechter oppert dan dat dit komt omdat deze kritisch is. 

Ik opper dat het kan komen omdat de onderzoeker de paradoxen en valkuilen in de forensische onderzoekssituatie niet goed heeft kunnen hanteren. De schoenmaker lijkt zijn leest hier verlaten te hebben.

b. Extrapolatie naar situatie 

Extrapolatie is onvermijdbaar in de onderzoekssituatie. Er wordt mee bedoeld dat met uit een observatie in de onderzoekssituatie conclusies trekt over andere situaties. Dit is enorm glad ijs waarop de onderzoeker lelijk kan uitglijden. Valkuilen te over. 

In een van de rapporten staat beschreven dat tijdens het gesprek met de nog niet afgestudeerde onderzoekster in de woning van de onderzochte een jonge man, een logé,  binnenkomt die zich snel iets te eten en drinken verschaft en zich dan terugtrekt op het balkon, hetgeen buiten gehoorsafstand is. In casu kennen de onderzochte en de jongeman elkaar al zo'n vijftien jaar en is de jonge man volledig van de zaak op de hoogte.
De onderzoekster vraagt niets, maar concludeert later in haar rapport dat dit geënsceneerd is, gedaan is om inhoudelijk gesprek te vermijden. Dus: vermijdende persoonlijkheid - niet best. Tevens concludeert zij dat de onderzochte kennelijk grenzeloos is, dus in situaties met kinderen, in verleden en toekomst, ook geen grenzen kon en kan hanteren, dus delict-gevarlijk is. De man in kwestie was toen al zo'n twaalf jaar delict-vrij.

Bij een forensisch onderzoek wordt men gevraagd in openheid te spreken over zichzelf en het delict. Is men hier dan op verzoek open over, dan mag dit niet als ‘gebrek aan schaamte’ later weer verweten worden, zeker niet bij iemand die moeite heeft zich in woorden uit te drukken. Toch gebeurt dit hier in de conclusies; er wordt zelfs ‘een groot gevaar voor recidive’ uit geconcludeerd. 

Mijns inziens mag men niet op deze wijze vanuit de onderzoekssituatie naar het dagelijks leven extrapoleren. Het spreken in openheid en zonder schaamte is een van de paradoxen van dit type onderzoek, meer kenmerkend voor de onderzoekssituatie dan voor de onderzochte.

c. Extrapolatie in de tijd 

De onderzoeker observeert iets in de onderzoekssituatie of in het verleden en extrapoleert dit als permanente eigenschap van de onderzochte in de tijd, zowel naar het verleden als naar de toekomst. In het voorbeeld juist hierboven zagen we dit in werking. We zagen het ook in werking bij de man die op dat moment weinig emotie toonde en over wie geconcludeerd werd dat hij in het algemeen geen emotie kan tonen. 

In een geval vertelt de betrokkene dat hij al vele jaren invalide en dus werkloos is. Ja, aanvankelijk was dit wel even een klap natuurlijk. De man is er intussen volledig aan gewend en heeft er geheel vrede mee. Dit zegt hij ook.
Toch concludeert de onderzoekster dat "de carrièrebreuk [van vele jaren geleden] dermate frustrerend is [tegenwoordige tijd!] dat dit de ontstaansgrond van een volgend delict kan zijn". Dit is namelijk omdat "de breuk in de loopbaan de narcistische trots gekrenkt heeft". En vanuit die krenking kan een delict plaats vinden. Er staat net nog niet "zal".

Men extrapoleert ook zonder moeite van het soms al vrij verre verleden naar het heden en de toekomst. In enkele gevallen lag het feitelijke delict al vele jaren in het verleden. Met de huidige lange verjaringstermijn kan er dan vele jaren later nog aangifte gedaan worden. In deze gevallen wordt het delict in de rapportage breed uitgemeten - het feit dat er in al die jaren geen delict plaats heeft gevonden, wordt eenvoudigweg niet eens vermeld: het negatieve wordt geëxtrapoleerd en geselecteerd. 

d. Selectie van het negatieve 

Dit is een vaak gehoorde klacht van de onderzochten. Gesteld: de man heeft meerdere relaties gehad die prima verliepen tot tevredenheid van allen en die delictvrij zijn gebleven, en één relatie die dit niet bleef. Geen woord in de rapportage over die andere relaties, alleen over die ene. 

In een der onderzochte rapportages heeft de onderzochte, eens gehuwd maar nu gescheiden, uitdrukkelijk ook zijn heterofiele gevoelens vermeld. Geen woord hierover in de gehele rapportage. Van het huwelijk wordt slechts de uiteindelijke mislukking vermeld en geduid, niet de goede jaren die daaraan vooraf gingen, noch ook maar een woord over de verhouding tussen de ex-partners die door de onderzochte "vriendschappelijk"is genoemd. 

e. Uitvergroting en interpretatie in het negatieve

Wat er dan wel vermeld wordt in de selectie van het negatieve wordt ook nog eens uitvergroot in het negatieve. 

In bovenstaand voorbeeld wordt de heterofiele kant in het geheel niet genoemd; de pedofiele kant wordt uitvergroot via "gedrag" via "gerichtheid" tot "identiteit", uiteraard geheel negatief geduid. 

Iemand vertelt dat hij de pedofiele gevoelens, waarvan hij zich bewust was, altijd op de achtergrond heeft gehouden en er niets mee heeft gedaan. Dit lijkt toch precies de bedoeling, maar de onderzoeker slaagt erin ook dit een negatieve lading te geven: de gevoelens zijn dan "afgeweerd" en "onderdrukt" in een "neurotisch mechanisme". De mens als machine. 

In een ander geval biechtte iemand een asociale daad op die hij ooit gepleegd had. Een diefstal die later na overleg een lening werd en al lang was terugbetaald. Vanuit die ene asociale daad concludeert de onderzoeker echter meteen tot een asociale persoonlijkheid. Dan heeft dus half Nederland een asociale persoonlijkheid. 

Ook wordt in de rapportage het versleutelen van bestanden aangemerkt als asociale daad, 'dus' asociale persoonlijkheid. Versleutelen echter doet zowat iedereen en het wordt veelvuldig aangeraden. Wat een asociaal volk hebben we dan! 

Uitvergroting in het negatieve is ook te zien bij mensen die zeggen dat zij in hun relaties naar waardering, acceptatie en bevestiging zochten. Dit is niet best, hoewel toch iedereen dit in relaties zoekt. Ook ambitie, hoezeer ook een volstrekt normale uiting van mannelijkheid, wordt negatief geduid en uitvergroot tot dominantie. Probeert men genuanceerd te spreken over zijn opvattingen, dan komt dit in de rapportage terug als "vaag" of "ontwijkend". Zorg voor anderen verschijnt als "vermomming" of "masker", dus ook de enig maatschappelijk aanvaardbare vorm van pedofilie, namelijk sublimatie, wordt als kwalijk - niet als een, als zodanig algemeen erkend, rijp - neurotisch mechanisme beschreven. De mechanische mens, de mens als machine - dat wil zeggen: de onderzochte, uiteraard niet de onderzoeker. 

Neurotische afweer komt in menig rapport voor. Opvallend is dat, in tegenstelling tot de therapeutische praktijk en theorie, hier op twee uitzonderingen na, geen onderscheid wordt gemaakt tussen wat men noemt 'rijpe' en 'onrijpe' methoden van afweer. Rijpe vormen zijn bijvoorbeeld rationalisatie, vermijding en omzetting ofwel sublimatie. In de rapporten zien we dat elke vorm van afweer als negatief wordt geïnterpreteerd: interpretatie in het negatieve. Barbertje moet hangen. 

Interpretatie in het negatieve zien we hier ook in werking: 

In een geval wordt het niet vertellen van het ware delict aan de medegedetineerden ook gezien als "een staaltje van kundig manipuleren van 22 van de 24 mensen op de afdeling". 

Het omgekeerde was het geval: met slechts twee van de 24 is er überhaupt over gesproken. De andere 22 vroegen er niet naar. Voorts ziet de onderzoeker hier voorbij aan de realiteit, namelijk het feit dat het verbergen van dit type delict de eerste raad is die de nieuwe gedetineerde van zijn bewaarders krijgt. Er is geen dominee in het gevangeniswezen die zal aanraden hier de waarheid te spreken. Het was de situatie die dit opriep. De onderzoeker lijkt deze realiteit niet te (willen) zien. Hij wil, bij voorbaat, een stoornis zien en ziet deze m.i. waar deze niet uit deze gegevens geconcludeerd mag worden. 

Iemand die wat bestanden had uitgewisseld met een (enkelvoud) buitenlander komt in de rapportage naar voren als iemand met internationale contacten (meervoud). 

Dit kan gaan ad absurdum: 

Bij een der onderzochten was een filmpje gevonden van enkele minuten, waarin hij speelt met kinderen. Het is de Officier die de deskundigen oproept om dit te komen zien. Op grond hiervan herzien de deskundigen hun mening en advies: toch tbs met dwang. 
Waarom? Omdat de gefilmde volwassene hier een kinderlijke houding aanneemt en een kinderlijke stem laat horen. 

Film de eerste de beste oma of opa, officier of deskundige, en je ziet hetzelfde. Het is zo normaal als wat, maar wordt hier negatief geduid en uitvergroot. Barbertje moet hangen. 

4. Lastige diagnostiek 

a. DSM

Hoe weten we wat een stoornis is? Daarvoor hebben we het DSM, het Diagnostic Statistical Manual. Dit wordt bijgehouden door de APA, de American Psychologic Association en/of de American Psychiatric Association, die er nu en dan iets in verandert. Zo was homoseksualiteit eerst een stoornis, maar later ineens niet meer. De APA stemt erover. Het is en blijft wel de A van American, waarin dus het conservatieve westerse denken overheerst. Mensen uit het Oosten denken over veel dingen heel anders, maar die komen dus niet aan bod. We moeten het ermee doen, het is niet anders, het DSM is hét handboek voor stoornissen. 

Wat zegt het DSM, versie IV, Revised? Pedofilie valt onder de parafilieën, dus daar kijken we eerst eens naar. 

Parafilieën [als stoornis] worden gekenmerkt door telkens terugkerende, intense seksuele verlangens, fantasieën of gedrag, die ongebruikelijke objecten, activiteiten of situaties betreffen en die klinisch significante onvrede veroorzaken, of het functioneren aantasten in het sociale, beroepsmatige of anderszins belangrijk gebied. 

Genoemd worden: Exhibitionisme, fetisjisme, frotteurisme, pedofilie, seksueel masochisme, seksueel sadisme, transvestief fetisjisme, voyeurisme en - erg handig -  'niet anders omschreven parafilie'. 

Vervolgens worden er per parafilie diagnostische criteria aangegeven volgens welke men kan bepalen of iets al dan niet een stoornis is. 

Voor de diagnose 'pedofiele parafilie' [als stoornis] dient men de laatste zes maanden dergelijke terugkerende en intense verlangens of fantasieën gehad te hebben, of zulke daden te hebben gepleegd, of er onvrede mee te hebben. [*]

[*] Deze laatste eis wordt in de toelichting weer weg geschrapt: 
"Het is van belang te begrijpen dat het ervaren van onvrede over de fantasieën of gedragingen niet noodzakelijk is voor de diagnose 'pedofilie' [als stoornis]. Personen die op pedofiele prikkels met opwinding reageren en die handelen naar deze fantasieën of hier bij een kind op aandringen, komen in aanmerking voor de diagnose 'pedofilie'. 

 Bovendien moet er sprake zijn van (fantasieën over) prepuberale kinderen en moet er een leeftijdsverschil van vijf jaar zijn. Adolescenten die seksuele relaties aangaan met twaalf- of dertienjarige kinderen rekent men niet als gestoord. 

Er vond uitvoerige discussie plaats over deze parafilieën - en terecht. De kernvraag is of wat afwijkt van het statistisch gemiddelde en wat correlaties oplevert - want zo werkt de DSM, vandaar statistical - daarmee ook een psychische stoornis is of gewoon een variant. Dezelfde vraag moet gesteld worden bij een wetsovertreding: is wie de wet overtreedt daarmee meteen ook psychisch gestoord? Zo ja, dan lopen er heel wat gestoorde mensen rond. 

Archives of Sexual Behavior van december 2002 geeft zo'n discussie weer, 
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/asb_nl.htm >

en, recenter, 
Moser & Kleinpatz, DSM-IV-TR and the Paraphilias: An Argument for Removal, APA Symposium, May 2003

< http://www.ipce.info/library_3/files/moser_kleinpl.htm >

Het hele begrip 'persoonlijkheidsstoornis' is omstreden. Het kan wel eens geen werkelijk feit zijn, maar niet meer dan een constructie in het hoofd  van de waarnemer. [*]

[* Longstay voor tbs niet goed gebruikt; R. Poll, NRC 29 augustus 2005, 
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/longstay.htm ]

Men mag opmerken dat er een inconsequentie zit in het "en" (onvrede ermee hebben) in de omschrijving van parafilieën in het algemeen en het "of" (onvrede ermee hebben) in de omschrijving van pedofiele parafilie, welk criterium in de toelichting weer wordt geschrapt. Verwarrend. 

Wie dus afwijkende fantasieën heeft maar daar verder geen last van heeft, is niet parafiel, dus niet gestoord volgens DSM. Wie echter pedofiele fantasieën heeft en daar geen last van heeft, is ineens weer wel gestoord, althans als men tot daden overging in de laatste zes maanden of dit poogde te doen. 

Heeft men van de gevoelens last, dan heet dit egodystoon, niet passend bij het ik; heeft men er geen last van, dan heet het egosyntoon,  passend bij het ik. Deze woorden worden in de diagnostiek standaard gebruikt. 

Blijft dus over dat er wel daden nodig zijn voor een correcte diagnose pedofilie als stoornis; alleen verlangens en fantasieën hebben geldt niet als stoornis zolang men er niets mee doet en er geen last van heeft. Dit laatste wordt in de huidige praktijk van diagnose en behandeling - en in de publieke opinie - veelal niet gezien, wellicht helemaal niet geweten. 

In een van de onderzochte gevallen speelt dit punt een cruciale rol. Juridisch en ook feitelijk gesproken was er geen daad en al heel zeker niet in de vereiste laatste zes maanden. Volgens DSM is deze man dus niet gestoord. Toch zet de diagnosticus hem zo neer en adviseert tbs met dwang. 
Deze foutieve diagnose - in feite de gehele rapportage over deze man - is later gecorrigeerd in een contra-expertise onderzoek dat met geheel andere conclusies en adviezen kwam. 

De moderne diagnostiek gaat kennelijk zijn eigen weg. Heeft men egosyntone pedofiele gevoelens waar men verder niets mee doet, dan is men volgens de DSM niet gestoord. Volgens de moderne onderzoeker is men dan zelfs ernstig gestoord

Intussen is er een complicatie: het is volstrekt onduidelijk, en dus geheel afhankelijk van de onderzoeker die men treft, of men het downloaden dan wel het bezitten van illegale platen nu ook als een voor de diagnose nodige daad beschouwt of niet. De tendens is natuurlijk om dit wel te doen. Barbertje moet immers hangen. 

Er wordt in een van de rapporten gezegd dat het downloaden van platen “te beschouwen is als een begin van de keten” die tot pedoseksuele handelingen kan leiden. 

Oh... Het starten van een auto kan het begin zijn van een keten die leidt tot verkeersdelicten ... met dodelijke afloop. 

Dit is echter niet meer dan een nooit bewijsbare hypothese, pas achteraf namelijk, op grond waarvan men mijns inziens niemand zijn vrijheid mag ontnemen: vanwege iets dat hij niet gedaan heeft maar zou kunnen gaan doen.

Het voorbeeld van het downloaden dan wel bezitten geeft aan hoe hier politiek en diagnostiek in elkaar grijpen. In Nederland is onlangs de wet veranderd, waardoor vanaf een bepaalde datum bezit van kinderpornografie ineens een wetsovertreding werd. Haalt men politiek en diagnostiek nu door elkaar, dan is iemand die zoiets deed vóór die datum niet gestoord, maar vanaf die datum ineens wel.  Ware men op het idee gekomen die platen later te vernietigen, dan is men dus ineens niet meer gestoord. Een diagnostisch monstrum.

Even wonderlijk is het zes-maanden-criterium. Na een daad is men dus zes maanden lang gestoord; zijn die zes maanden voorbij en heeft men geen nieuwe daad gesteld, dan is men ineens ook niet meer gestoord. Hieraan is duidelijk te zien dat de DSM criteria niet dienen om de mate van gestoordheid te bepalen - die is immers min of meer permanent - maar om mensen die onwenselijke dingen voelen en doen in behandeling te krijgen ofwel aan te passen. 

We zien het vreemde feit dat iemand verdacht wordt van het downloaden en bezitten van illegale platen. De onderzoeker gaat uit van de illegaliteit daarvan, heeft de hoge getallen van het onderzoeksdossier in het hoofd, en ziet dit als de daad die voor een verklaring van gestoordheid volgens DSM vereist is. Dus: gestoord volgens DSM. Maar nu oordeelde de rechter in een van de hier onderzochte gevallen dat het gewraakte plaatwerk helemaal niet illegaal was. Dus was er ook geen daad, dus volgens DSM geen stoornis. Verwarrend, dus, en vreemd - je zou er gestoord van kunnen worden. 

Nog wonderlijker wordt het als men beseft dat de wet naast het vervaardigen en verspreiden ook het bezitten strafbaar stelt - het downloaden geldt als 'mede verspreiden'. Wat kiest de diagnosticus nu als criterium? Is het binnenhalen van platen de voor de diagnose 'stoornis' vereiste daad in de afgelopen zes maanden? Heeft men dan zoiets al jaren in bezit, dan is men dus niet gestoord. Telt men het bezit als de vereiste daad, dan is men wel gestoord; bezit immers duurt langer dan binnenhalen en kan het zes-maanden-criterium dus halen. Er is hier geen enkele duidelijkheid over, dus men is overgeleverd aan het oordeel van de individuele onderzoeker. 

In de huidige praktijk, zoals die blijkt uit de onderzochte rapportages, worden die criteria doorgaans niet eens vermeld. Gekeken wordt naar de seksuele voorkeur en dan is egosyntone pedofilie, zoals het dan heet, het ergste wat je kunt hebben, ook al ben je volgens de DSM criteria niet gestoord. Een egosyntone pedofiel staat, zo zegt men, niet open voor behandeling, dus is alleen dwangbehandeling, lees tbs, dwingend nodig. Erger nog is het als je ook nog kernpedofiel bent, tot op het bot zogezegd, in plaats van situationele pedofiel, een term waarmee incest vaak gelabeld en daarmee in feite ook gebagatelliseerd wordt. Een egosyntone kernpedofiel zijn is het ergste wat er is, DSM of niet. 

b. Standaarddiagnoses 

DSM biedt nog meer uitwegen voor wie Barbertje wil laten hangen, namelijk een aantal zeer vaag omschreven diagnoses waarvan niemand precies weet wat ze inhouden. Een veel gebruikte is PDD NOS, ofwel Personalty Developmental Disorder, Not Otherwise Specified, te plaatsen in het autisme-spectrum. Geen mens weet  wat dit is - menig psycholoog evenmin - maar het klinkt wel lekker 'gestoord'. Zo'n uitweg is ook de "niet nader te omschrijven persoonlijkheidsstoornis", al dan niet met "onrijpe en ontwijkende trekken". Vager kan het toch niet. 

Een standaarddiagnose inzake pedofilie is narcisme. Dit klinkt 'gestoord', maar wie weet precies wat dit inhoudt? Ik heb het in de rapportages wel vermeld gezien, maar nergens uitgelegd gezien. Nergens ook wordt dit gerelativeerd. Narcisme is namelijk in onze huidige samenleving zo normaal als wat. De verschijnselen zie je bij grote aantallen moderne jongeren, maar ook duidelijk in beeld bij Bekende Nederlanders als menig politicus en TV-ster. Iemand die in een forensisch onderzoek dus een beetje goed voor de dag wil komen, een begrijpelijk streven, krijgt al heel snel het etiket narcisme ( dan wel ontwijkende persoonlijkheid al dan niet met manipulerend of dominant erbij) opgeplakt. Dit 'zich als goed presenteren' is een kenmerk van de situatie - en daarmee alleen nog niet van de persoon. 

Vergelijkbaar is de valkuil resp. -strik, dat men de onderzochte vraagt 'vooral uit en over zichzelf te spreken'. Doet men dit braaf, dan loopt men gerede kans in de rapportage als 'slechts vanuit zichzelf sprekend', 'egocentrisch' en, ja, narcistisch getypeerd te worden. Men 'leeft zich dan niet in in de slachtoffers' - dat wil zeggen: niet op de politiek correcte wijze. Men is dus gestoord en narcisme is dan een handige kapstok om dit aan op te hangen. 

Narcisme is een lastige diagnose voor de onderzochte. Kenmerkend is namelijk dat de betrokkene dit nu juist met alle kracht ontkent. Dit hoort bij het beeld, zogezegd. De onderzoeker komt dus aanzetten met een diagnose waarin de onderzochte zich per definitie niet zal herkennen. Wie zich ertegen verzet, bevestigt hiermee de diagnose. Er is geen ontkomen aan. Dit maakt het mogelijk deze diagnose op iedereen te plakken die dezelfde diagnose ontkent. Maar ook voor de onderzoeker is het niet zo eenvoudig deze diagnose correct te stellen; narcisme is een lastig verschijnsel. Ik ga er hier niet verder op in, omdat ik er elders een uitvoerige beschouwing aan heb gewijd, namelijk 

"Narcisme, een standaard diagnose onderzocht", 2002, op  
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/dozen/narcisme.htm >.

Net zoiets geldt voor de diagnose 'Oedipale conflict niet opgelost' - deze is ook standaard, althans voor die psychologen die nog in de Freudiaanse denkwijze geloven en deze ook kennen. Zoiets ligt altijd in het verre verleden en, eveneens per definitie, in het onbewuste en is dus voor de onderzochte doorgaans helemaal niet te herkennen. Eigenlijk mag men een dergelijke diagnose pas stellen gedurende een vrij langdurige echte therapie. In een onderzoekssituatie mag men mijns inziens niet verder gaan dan 'm te opperen als een mogelijk plausibele hypothese. Waar deze diagnose echter vermeld is, gebeurt dit als een stellige conclusie door een deskundige. En welke rechter weet er voldoende van om daar tegenin te gaan? 

Ook hierover schreef ik al elders: "Oedipale toestanden", 2002, op 
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/dozen/oedip.htm >.

ADHD is net zoiets. Dit is een nauwelijks exact omschreven verschijnsel, waarvan de grens tussen variant en stoornis nog geheel onduidelijk is. Ook speelt het doorgaans in de volwassenheid nog nauwelijks een rol. Toch wordt ADHD gaarne genoemd in de gelezen rapportage, hoewel het mijns inziens niets met het delict terzake te maken heeft. Gezegd wordt - zonder argumentatie - dat het 'de behandeling bemoeilijkt' en dat die behandeling dus wel in gedwongen tbs verband moet plaatsvinden. Waar haalt men het vandaan? 

Ook de MPS, de multiple persoonlijkheidsstoornis, is een dankbare diagnose - nee, niet in de hier bestudeerde rapporten. Het schijnt bij mannen niet gezien te worden of niet voor te komen. Als het al bestaat, want het is een stoornis waarvan zelfs het bestaan nog uiterst omstreden is. 

c. Verborgen agressie 

Dit probleem duikt in diverse van de onderzochte rapportages op. De onderzochte stelt zich zeer vreedzaam en beslist niet agressief op en zegt dat dit ook precies bij hem past; geweld zal hij altijd afzweren en nooit gebruiken - nooit gedaan ook. Met verbijstering leest men dan later in de rapportage dat 'achter dit vreedzame masker een forse verdrongen agressie schuilt', die 'in stressvolle omstandigheden volop naar boven kan komen', of woorden van die strekking. Met andere woorden: de zo vreedzaam ogende persoon is eigenlijk heel gevaarlijk. 

Er staat in een van de rapporten dat de onderzochte in moeilijke situaties primair sub-agressief reageert. Dus eerder te weinig dan te veel agressief. Dan staat er dat er ook angsten zijn die bij frustraties omhoog kunnen komen en dat dan de primair gekozen afweer, sub-agressief, zou kunnen falen en dat dan tot acting-out, delictgedrag en agressie te voorschijn zouden kunnen komen – en dat het gevaar van recidive dus erg groot is, dus dat tbs met dwang nodig is. 

Dit “dus” klopt niet met het “zou kunnen”. Deze redenering geldt voor vrijwel ieder mens die primair sub-agressief reageert: secundair kan zo iemand wel agressief reageren. Maar moeten al deze mensen dus tbs opgelegd krijgen? Dan zijn er heel wat klinieken bij te bouwen.

Nu is het bij de oudere jeugdwerkers nog wel bekend dat destijds dienstweigeraars die in een tehuis of instelling een alternatieve dienstplicht vervulden bij hun sollicitatie altijd alle geweld afzworen. Eenmaal aan het werk in de groep, wisten de jongelui echter feilloos die agressie toch uit te lokken en boven tafel te halen. En soms was het dan ook forse agressie, waarmee men niet verder kon werken en ontslagen werd. 

Dat is een kant van de zaak: agressie kan verdrongen zijn en kan later toch naar boven komen. Dit geldt echter voor ieder mens. Het is zo normaal als wat, maar deze relativering is in geen van de rapporten te lezen. 

Men is kennelijk niet snel normaal voor deze rapporteurs. Laat men agressie zien, dan is dit niet best; dan moet men dit in een behandeling gaan afremmen. Goed, men doet dit braaf, waarna een "agressie-remming" vervolgens als probleem of zelfs als stoornis wordt gerapporteerd. 

d. Politieke correctheid

Een onderzochte kan gevoelens en gedachten hebben die in de huidige samenleving politiek incorrect zijn, ook al staat in geen enkel wetboek dat men zo niet mag denken of voelen. Ook staat in geen enkel diagnostiekboek dat - pakweg - communistisch, kapitalistisch, pacifistisch, islamitisch, rooms of liberaal, Joods of Palestijns denken een stoornis is. Het gaat daar dan ook niet om een stoornis, er is iets heel anders aan de hand. 

Voor de onderzoeker ligt er de valkuil om politiek incorrecte gevoelens en gedachten als psychisch ongezond en gestoord te zien en te presenteren. Wat politiek en juridisch is toegestaan te denken en te zeggen, wordt dan klinisch en psychologisch verboden, op straffe van een advies tot tbs met dwang ofwel langdurige vrijheidsberoving. Dit is gebeurd in het oude Rusland: wie niet communistisch dacht werd psychiatrisch behandeld, terwijl gelijkertijd in Amerika mensen gestoord werden verklaard als ze wel communistisch dachten. Ook Saddam Hussein had er een handje van: iemand die hem niet eervol genoeg behandelde liet hij psychiatrisch behandelen (procesverslagen in de media, 6 december 2005). Zoiets gebeurt nu ook in Nederland, althans in de door mij gelezen rapportage. 

Van een van de onderzochten wordt letterlijk gezegd dat het hier gaat om "een in alle opzichten normale man". De man praat echter, desgevraagd, vrijuit over zijn pedofiele gevoelens zonder de daarbij verplichte schaamte en lijdensdruk. Niet echt politiek correct, dus - maar daardoor ook psychisch gestoord? Ja: hij is "een egosyntone kernpedofiel" en is van dat moment af dus zo zwaar gestoord dat een tbs met dwang de enig denkbare oplossing is. 

Van een andere onderzochte wordt eerst vermeld dat hij geen cognitieve stoornis heeft. Hij is helder, bewust, intelligent en zijn testscores terzake zijn prima in orde. Dan vertelt de man, desgevraagd, zijn politieke opvattingen - voor de gedachtebepaling: ongeveer het gedachtegoed van de Vereniging Martijn, een volstrekt legale vereniging want er is vrijheid van denken in Nederland. Niet echt politiek correct, dus - maar daardoor ook psychisch gestoord? Ja: van dat moment af wordt de man het etiket cognitieve stoornis opgeplakt. De Officier pikt dit op en eist tbs met dwang. De rechter ging hier niet in mee; het Hof al evenmin. 

Een derde onderzochte heeft als kind seksuele contacten met een volwassene  gehad en zegt dat hij deze als positief en gewenst beleefd heeft. Dit is zijn ervaring, waar nu juist naar gevraagd werd. Nu wordt hem dit aangerekend als een “verwrongen beeld van de werkelijkheid”. 

Men mag zoiets kennelijk niet als positief en aangenaam ervaren, men behoort kennelijk het politiek correcte idee te volgen dat dit niet positief kan zijn. Zegt men desgevraagd iets anders ervaren te hebben, dan is men gestoord. 

Het lijkt geen probleem te zijn als men een dergelijk contact als probleem ervaren heeft, en wel een probleem als men dit niet zo ervaren heeft. Het is dan de onderzochte die "een verwrongen beeld heeft van de werkelijkheid", uiteraard niet de onderzoeker. Deze weet het beter en noemt de door de onderzochte beleving van de werkelijkheid onbestaanbaar. 

Hetzelfde geldt voor de normen die men hanteert. Heeft iemand andere normen dan de nu politiek correcte en volgt hij die naar eigen zeggen gewetensvol, dan heeft men niet 'andere normen', maar een "cognitieve stoornis" en meteen ook "een gewetensstoornis". 

Duidelijk zien we hier het politiek correcte denken en het  klinisch denken botsen. We zien het politieke denken het winnen van het klinische denken. Een clinicus is echter vooreerst een clinicus, geen politicus, aanklager of rechter.  

Hetzelfde probleem speelt in de nu gebruikelijke daderbehandeling: men leert daar dus politiek correct denken en doen. Zolang men dit niet doet, is men nog niet uitbehandeld, want genezen, dus nog ziek. Maar over die behandeling moeten we het later nog maar eens hebben. Vooralsnog noem ik de verwarring tussen politiek correct en psychisch correct als een lelijke valkuil voor de onderzoeker en als een valstrik voor de onderzochte. 

Een 12-14 jarige jongen hoort kennelijk niet op schoot te zitten bij een man, ook niet bij een kampvuur. Geconcludeerd wordt dat de onderzochte "fantasie en feit niet kan onderscheiden". 

Maar hij was degene die bij het kampvuur was, niet de onderzoeker. Deze vindt kennelijk dat zoiets niet hoort en dus niet waar kan zijn. Bij Scouting,  bijvoorbeeld, is het intussen nog steeds heel gewoon. Maar de onderzoeker wil politiek correcter zijn dan Scouting zelf. Hij verwart een idee dat hem niet bevalt met een psychische stoornis. Hij zit in de valkuil en de onderzochte is gestrikt in de valstrik. 

e. Narratieve conflicten en narratieve dwang 

Het bovenstaande kunnen we ook anders beschrijven, namelijk als een narratief conflict. In de handelingsfilosofie, de communicatietheorie en de narratieve theorie wordt gesteld dat de mens niet zozeer leeft in en aangestuurd wordt door een objectieve werkelijkheid, maar door een narratieve werkelijkheid, door het verhaal over die objectieve werkelijkheid. Men formuleert ook wel: niet de feiten maar de interpretatie van de feiten sturen de mens en de gemeenschap aan. De mens is een wezen dat zichzelf, zijn medemensen en zijn wereld niet alleen waarneemt, maar ook interpreteert. De grote lijn in die interpretaties vormen het eigen verhaal van mens of gemeenschap. 

(Daar liggen de hoge rekeningen voor energie en ziekenfonds: objectieve gegevens. Maar het is het verhaal daarover dat de mensen aanstuurt: 'ze zuigen je uit, die zakkenvullers' contra 'door de vergrijzing is de zorg duurder en we moeten zuiniger zijn met onze energiebronnen'.) 

De handelende mens schept zich een biografie: een eigen verhaal over het eigen leven. Niet zozeer de feiten in dat leven sturen zijn beleven en handelen, als wel het eigen verhaal erover, de lijn die men er zelf in ziet, de betekenis die de mens er aan geeft. Deze is het die het leven zin geeft, hiernaar leeft men. 

Menselijke communicatie gaat meer over die verhalen dan over de feiten. Steeds weer wisselen mensen hun verhalen, hun interpretaties en belevingen uit. Om samen te kunnen leven is het nodig het verhaal van de ander te beluisteren, te herkennen, te erkennen als (voor de ander) zinvol, te aanvaarden (ook al heeft men zelf een ander verhaal) en ermee te leven. Denk aan de uiteenlopende verhalen van christenen, moslims en humanisten. 

Keren we nu terug naar het forensische persoonlijkheidsonderzoek, dan zien we daar een onderzoeker zitten die de onderzochte uitdrukkelijk vraagt om zijn eigen verhaal te vertellen: 'Spreekt u vooral vrijuit'. We zien dat de man dit braaf doet, er zelfs begrip voor meent te ervaren. Dan zien we de onderzoeker zijn rapport schrijven. 

Iedereen, in de hier onderzochte gevallen, schrok zich wezenloos van dat rapport. Het eigen verhaal is helemaal niet herkend, niet erkend, niet aanvaard. Integendeel: het is ontkend, onwaar en onbestaanbaar verklaard, ziekelijk verklaard en gevaarlijk genoemd. De onderzochte wordt "een cognitieve stoornis", een "gewetensstoornis", dan wel "een verwrongen kijk op de werkelijkheid" aangewreven. 

Als markante voorbeelden zagen we hierboven al het verhaal van de scouts op schoot bij het kampvuur en het verhaal van de man die een seksueel contact in zijn jeugd als positief had ervaren. Dit kon niet waar zijn. We zagen ook de mensen die gezond uit de testen tevoorschijn komen, maar op grond van hun eigen verhaal toch als gestoord werden neergezet. 

Dit kunnen we beschrijven als narratieve conflicten: de verhalen verschillen van en botsen met elkaar. Welk verhaal wint het? Het politiek correcte verhaal, dus dat van de onderzoeker, het verhaal van dader en slachtoffertje. De onderzoeker echter gaat nog heel wat stappen verder: hij verklaart niet alleen het verhaal van de onderzochte als ongeldig, hij verklaart ook de verteller ervan als gestoord en gevaarlijk. Dit leidt tot het advies van gedwongen behandeling. We zien hier geen zuiver diagnostisch onderzoek meer, we zien narratieve dwang, al in de diagnostische fase. Hier is geen clinicus of persoonlijkheidsonderzoeker bezig, maar iemand die zich heeft laten inhuren door de machthebbers om het afwijkende op te sporen en naar de kliniek te sturen.

In de behandelcentra wordt het narratieve conflict voortgezet. Daar wordt het verhaal 'Ik had een vriendje waar ik van hield' veranderd in 'Ik ben een dader die mijn slachtoffertje opzadelde met mijn lusten'. Wie het eerste blijft zeggen, dus het eigen verhaal aanhoudt, komt de kliniek niet uit. We zien daar geen 'behandeling van de psyche', we zien narratieve dwang. Maar het verhaal over de behandeling moet een andere keer maar eens verteld worden. Keren we nu weer terug naar de diagnostische fase. 

f. Subjectieve indrukken 

Subjectieve indrukken van de onderzoeker zijn in principe een geoorloofd diagnostisch instrument. Het is echter glad ijs, vooral in de forensische situatie. De kenmerken die de onderzoeker constateert kunnen namelijk van drie bronnen komen: van zichzelf, van de onderzochte, of van de situatie. 

Een rapporteur observeert dat de onderzochte "zijn onrijpheid gebruikt als bewust gedrag", dit zelfs “verfijnd” en “geslepen”, waardoor hij “zijn stempel drukt” op het contact en zo een zekere "ziektewinst" behaalt en zijn verantwoordelijkheid ontloopt. Hij zou “kiekeboe spelen” met de onderzoeker.  

Deze observatie moge juist zijn, het is toch eerder een kenmerk van de forensische onderzoekssituatie dan van de onderzochte zelf. Ook de onderzoeker neemt deel aan het contact en zet er net zozeer een eigen stempel op. Dit kan ook niet anders, anders is er geen contact en geen onderzoek mogelijk. Het “kiekeboe spelen met de onderzoeker” is inherent aan elke forensische onderzoekssituatie. Het is op zich niet pathologisch. Zulke processen vinden in alle vormen van onderzoek en hulpverlening plaats. 

In een therapie-situatie kan men zulke observaties wel benutten door ze in te brengen en voor te leggen aan de cliënt. De onderzoeks-situatie is echter een andere. Men mag natuurlijk wel observeren, maar daar niet al te zware diagnostische conclusies aan verbinden, zoals hier wel gebeurt: zelfs tbs met dwang, dus jarenlange vrijheidsberoving. De onderzoeker neemt hier bovendien het cruciale verschil tussen een onderzoek met diagnose en een therapie onvoldoende in acht.

5. Fouten die niet gemaakt mogen worden

a. Recidivecijfers 

De onderzoeker moet de kans op recidive inschatten. Steevast wordt de overtuiging aangehangen en uitgedragen dat deze in het algemeen zeer groot is. Dit is niet waar. Recidivecijfers in zedenzaken zijn beduidend lager dan het algemene recidivepercentage. Het algemene cijfer ligt tegenwoordig op een 67% of al hoger, in zedenzaken ligt het op een 13,4%. Is men behandeld, dan liggen ze nog weer lager: tussen de drie en tien procent. Hier kom ik verderop nog op terug. 

In een van de onderzochte gevallen schat de deskundige rapporteur, onder ede sprekend als getuige, de recidivekans van de betrokkene op 100%. 

Dit laatste is principieel onmogelijk. In alle rapportage wordt de recidivekans steevast hoog ingeschat, ofwel naar boven opgerekt. Men lijkt de literatuur in het geheel niet te kennen. 

b. Tendentieus en suggestief taalgebruik 

Aan de onderzochten wordt doorgaans gevraagd om over hun relaties te spreken. Zijn deze relaties niet de politiek correcte hetero-relaties-met-eigen-leeftijd, dan wordt het woord relatie bijna steevast in de rapportage tussen aanhalingstekens gezet. Wie zo'n relatie niet heeft, heeft 'geen relatie', ongeacht welke relaties men in feite ook heeft. Mocht iemand het wagen om van een vriendje te spreken, dan verschijnt dit al zeker tussen aanhalingstekens of voorzien van 'wat hij noemt ...'. 

Het eigen verhaal van de onderzochte wordt niet aanvaard. Tendentieus en suggestief taalgebruik is een bekend communicatiemiddel om het eigen verhaal van de ander onderuit te halen en dat van zichzelf voor beter te verklaren. 

De gehuwde man had een pleegkind verzorgd, netjes formeel zo geregeld, en zonder welk delict dan ook. In de rapportage verschijnt dit als "Hij kreeg in die tijd zoals hij het noemt een pleegkind in huis"(curs. FG). 

Een der onderzochten gaf desgevraagd zijn mening weer over intimiteit tussen volwassenen en kinderen en voorzag deze mening ook van argumenten en literatuurverwijzingen. In de rapportage staat dan dat genoemde ideeën worden “gerechtvaardigd met de bekende riedel aan argumenten.” [Cursiv. FG]

Een aantal van de onderzochten was lid van een werk- en praatgroep van de NVSH, bedoeld als vorm van hulpverlening en ook expliciet bedoeld ter voorkoming van delicten, net zoals de gevestigde behandelcentra dit zijn. In de rapportage verschijnt dit steevast als 'delict-bevorderend', dan wel als 'pedoseksueel netwerk'. Men wordt hier kennelijk niet gehinderd door enige kennis van zaken en verwart ook rustig de verschillende organisaties op dit gebied. 

Zo verschijnt het contact met de NVSH-groep JON in een rapport als een van de psychosociale problemen. Niet vermeld wordt dat JON de enige is die de man bezocht en na detentie opving, ofwel eerder oplossingen bood dan problemen schiep. 

Als er een duidelijk proces-verbaal ligt en een recent delict bekend is, roept dit weinig twijfel op. Er zijn echter ook gevallen waarin het delict veel verder in het verleden ligt en de betrokkene verklaart zich sindsdien van illegale contacten te hebben onthouden. 

In de betreffende rapportage wordt dit niet gewoon vermeld, maar als 'betrokkene beweert', gevolgd door de mededeling dat de onderzoeker dit niet heeft kunnen verifiëren. De onderzoeker op de stoel van de rechercheur: de valkuil van de stoelendans. 

In veel gevallen wordt de onderzochte simpelweg niet geloofd en wordt de suggestie neergezet dat hij liegt. Het is echter onmogelijk om te bewijzen dat men iets niet gedaan heeft. Het niet geloofd worden is een probleem van menig onderzochte ondervond. Eenmaal in behandeling, wordt dit probleem nog veel groter. 

c. 'Blind' spreken

Hiermee bedoel ik: verklaringen afleggen over iemand zonder dat men de persoon (nader of recent) gezien heeft. 

In een geval verklaart een psychiater, op verzoek van het OM, iemand voor gevaarlijk en dus opsluitbaar op grond van een duidelijk oude - juridisch gesproken al verouderde - rapportage, een die destijds ook op slechts een  gesprek van een half uur was gebaseerd en die toen geen stoornis constateerde. Op verzoek van het OM heeft dezelfde man, zonder enig nader onderzoek of gesprek, ineens een ernstige stoornis, ernstig genoeg voor verplicht verblijf in een tbs kliniek zonder hiertoe door de strafrechter veroordeeld te zijn, dus ook zonder delict; de machtiging werd in een civiele zaak gevorderd en verleend. 
Dus: geen delict, ineens een stoornis, en 'dus' de tbs kliniek in. Barbertje moet hangen.

In een ander geval verandert de deskundige ter zitting, sprekend als getuige onder ede, zijn advies van 'geen tbs met dwang' in 'tbs met dwang'. Dit zonder de betrokkene nader gesproken te hebben en zonder enig overleg met de andere onderzoeker. 

6. De procedure

a. De macht van de deskundige

Wat mij het meest frappeerde in de nu door mij onderzochte gevallen is de macht van 'de deskundigen'. We kunnen nu zeggen: de narratieve macht is heel groot. Deze is zelfs doorslaggevend in de rechtspraak. 

Dit is niet geheel onlogisch. De rechter heeft om 9 uur een zaak over gebruik van landbouwgif, om 10 uur een zaak over belastingfraude, om 11 uur een zaak over drugs, gevolgd door zaken over bestuurs- of familierecht. Een mens kan niet alles weten, dus een rechter moet vertrouwen op 'de deskundigen'. Dit geeft de deskundigen grote macht: de macht over de mate van vrijheid van de onderzochte, tot in lengte van jaren. Cruciaal is dus hoe men met deze macht omgaat. 

Ik vrees dat hier in dit geval de schoen wringt. We zien hier al in de diagnostische fase grote narratieve macht toegepast. Een en ander overziend, heb ik weinig problemen met de oudere ervaren psychiaters, psychologen en met de ervaren klassieke grijze, bebaarde, in spijkerbroek geklede reclasseringswerkers, maar wel met de jongere nauwelijks opgeleide psychologen en jonge reclasseringswerkers, met hooguit één - of helemaal geen, zoals mij onlangs werd verteld - college over pedofilie in hun opleiding. In de 25 rapporten die hier bezien zijn, zijn er maar twee waarin de schrijver zijn eigen conclusies relativeert en niet als stellig waar presenteert. Dit doen een psychiater en een professor in de psychologie. Alle anderen zijn zeer stellig in hun conclusies en adviezen. 

Met een zo'n jonge reclasseringswerker heb ik uitvoerig gesproken over een zaak. Ik somde de ontstane misverstanden op: een lange lijst. De jonge vrouw had het allemaal niet zo in de gaten gehad: erg druk, namelijk, weinig tijd gehad. Gelukkig had een andere jonge vrouw, werkend in een begeleidingscentrum, wel de tijd gehad en genomen, zodat zij een lijst van misverstanden kon rechtzetten.

In een van de rechtszaken zei de rechter over een rapport van de reclassering: "Ik lees hier slechts de mening van een mevrouw, zonder enige nadere argumentatie of onderbouwing".

Mede om deze reden is de rapportage door de reclassering buiten dit onderzoek en verslag gehouden. Meer dan in de psychologisch-psychiatrische rapportage lezen we daar subjectieve indrukken, niet onderbouwde conclusies - die globaal genomen toevallig precies die zijn van de psychiater en psycholoog. In de procedure echter speelt de reclassering een rol die alsnog vermeld dient te worden. We lopen de procedure nu langs.

b. De vraag om een onderzoek

Naast de hier genoemde zaken, heb ik er nog meer gevolgd, zonder daarvan echter de rapportage te kennen. Wat opvalt is dat tegenwoordig in Nederland in elke zedenzaak gevraagd wordt om een psychologisch-psychiatrisch onderzoek. Dit geldt ook voor zaken waarin alleen sprake is van de verdenking van het bezit van kinderpornografie. Wat ook enorm is toegenomen is het eisen van tbs met dwangverpleging door het OM, alsook de uitspraak tbs, al dan niet met dwang. 

Een Officier van Justitie rechtvaardigde dit met de opmerking dat "in dit soort gevallen meestal hulp nodig is voor de verdachten". Wie een beetje ingevoerd is in de praktijk, weet dat de reclassering tegenwoordig geen hulp meer verleent, maar alleen toezicht houdt. Met hulp wordt ook behandeling bedoeld, maar het is toch wel bekend dat de huidige daderbehandeling neerkomt op controle, narratieve dwang. Kortom, er is controle nodig en hiertoe roept men de deskundigen te hulp, die al in de onderzoeksfase narratieve dwang gebruiken. 

Gaat men hier als verdachte in mee, dan kan  men vrijwel met zekerheid voorspellen hier als gestoord uit te voorschijn te komen, bovendien als gevaarlijk en zeer behoeftig aan behandeling - lees: controle. Er zijn gevallen die qualitate qua buiten dit onderzoek vallen, waar namelijk deelname aan zo'n onderzoek geweigerd is. Er is dan geen rapport en geen advies. Ik citeer nu de Officier van Justitie:

"Helaas kan ik hier geen tbs eisen omdat een advies daartoe ontbreekt. Er is namelijk geen onderzoek gedaan omdat de verdachte weigerde hieraan mee te werken."

c. Het onderzoek

Hier is hierboven al heel veel gezegd. Gewezen mag nog even worden op de situatie waarin dit  plaats vindt, namelijk vóór de rechtszitting en de uitspraak, dus in een voor de onderzochte hoogst spannende en onzekere situatie, vaak zelfs in een gevangenis. Ook is er al op gewezen dat de onderzoeker slechts beschikt over een politiedossier of het begin hiervan, waar doorgaans meer in staat dan wat later bewezen en strafbaar wordt geacht.

Qua procedure mag dan opgemerkt worden dat alle onderzochten zich verbaasden over de korte tijd dat er in het onderzoek met hen gesproken is, terwijl er wel vergaande conclusies uit getrokken worden. De kortste tijd was hier een half uur, de langere tijden kunnen oplopen tot meer dan drie uur. 

In het bovenstaande was te lezen hoe vaak men in die rapportage naar een tbs-conclusie toewerkt. Ook hoe vaak er dus in staat zonder dat dit is beargumenteerd. Waar niet tot tbs geconcludeerd werd, wordt dan toch wel tot de noodzaak van behandeling geconcludeerd. Opmerkelijk genoeg is dit, indien nader gespecificeerd, altijd de nu gebruikelijke daderbehandeling volgens het directieve cognitief-gedragsmatige model, hoewel ik zelf uit dezelfde gegevens tot een heel ander type behandeling zou concluderen. Men lijkt eerder de mode dan kritische vakkennis te volgen. 

Met name waar neurotische ontwikkelingen worden geconstateerd zou het toch logischer zijn deze te gaan behandelen, maar dit gebeurt in het genoemde model nu juist uitdrukkelijk niet. Men verandert er het gedrag en het denken, wil dit althans, en verandert ook het voelen, probeert dit althans zonder veel succes, maar laat de onderliggende psychodynamiek uitdrukkelijk ongemoeid. 

Dit gebeurt in een van de rapporten opmerkelijk genoeg met het argument dat de onderzochte intelligent is en 'dus' een psychodynamische behandeling zou kunnen manipuleren, uiteraard nadat vastgesteld is dat de onderzochte het onderzoek heeft gemanipuleerd en 'dus' de kinderen heeft gemanipuleerd en zal blijven manipuleren. Alsof een intelligent mens een daderbehandeling niet zou kunnen manipuleren. 

Over behandeling moeten we het nog maar eens hebben, maar ik meen in de tendens van de adviezen en de gehele procedure toch wel iets van een tunnelvisie, anders gezegd een erg eenzijdig verhaal te moeten observeren en rapporteren, plus uitzonderlijk weinig respect voor het eigen verhaal van de onderzochten. Kortom: narratieve dwang. 

d. De rechtszitting  

In het Nederlandse recht is het zo, dat alleen de Officier getuigen kan oproepen. De verdachte en diens advocaat kunnen dit niet, zij dienen het beleefd te verzoeken aan de Officier of de rechtbank. De Officier roept dan vaak de deskundigen op om te getuigen, maar verder slechts zelden andere getuigen.

In een van de hier besproken zaken viel de rapportage wel erg negatief uit. De moeder van de vermeende slachtoffers was bereid een heel wat positiever beeld te schetsen van de verdachte. Zij was hiertoe aanwezig bij de zitting. De rechtbank weigerde dit met het motief dat de verdachte al onderzocht is door deskundigen en dat die informatie wel genoeg was. Het verhaal van de moeder mocht niet verteld worden: alleen dat van de deskundigen. 
Dezelfde rechtbank moest later erkennen dat de rapportage van dubieuze kwaliteit was en vroeg toen zelf om een contra-expertise. Deze leverde een beduidend minder negatief beeld op van de verdachte.

Vermeld zijn al de getuige-deskundige die onder ede beweerde dat de recidive kans van de verdachte 100% is, hetgeen principieel onmogelijk is, en de psychiater die ter zitting zijn advies op een cruciaal punt veranderde zonder nader onderzoek en overleg. 

Hoe kan dit? Is men zo overtuigd van het eigen gelijk? Is men zo onder de indruk van de entourage, of zo vereerd dat men mag getuigen, of zo vervuld van de macht die men dan heeft, of niet bestand tegen de druk van het OM, dat men zijn beroepseer en ambtseed vergeet? Verholen trots? Identificatie met de machthebber? Of is men bang dat men later verwijten krijgt als er toch recidive plaats vindt? 

De deskundigen hebben enorme invloed op de rechtsgang. 

Waar geen tbs is geadviseerd omdat het onderzoek werd geweigerd, kon de officier geen tbs eisen en de rechtbank het niet opleggen. 

In een andere zaak werd door psychiater en psycholoog geen tbs geadviseerd, maar de reclassering deed dit wel - overigens zonder enige onderbouwing. De mevrouw was ook niet op de zitting en liet zich door een collega vervangen. De officier nam dat 'deskundige' advies dankbaar over en eiste tbs. De rechtbank ging hierin niet mee. 

In het hoger beroep wordt de psycholoog nader ondervraagd. Hier verandert hij ter zitting zijn advies in "wel tbs" met het argument dat dan meer en langere controle mogelijk is. Deze is weer nodig omdat meneer een egosyntone kernpedofiel is en dat die niet te genezen, alleen langdurig te controleren zijn. Ook de reclassering zegt dit, wederom bij monde van een vervanger. Beide getuigenverhoren duren bijna twee uur en gaan volledig over het hoofd van de verdachte heen. hem wordt niets gevraagd. 

In een zaak werd in eerste instantie geen tbs geadviseerd door de deskundigen. Deze gaan al aarzelen ter zitting. Wat doet het OM? Dit gaat in beroep en vraagt twee andere deskundigen met, al dan niet impliciet, de vraag of deze zaak niet tbs-waardig is. Ja, zeggen beide nieuwe deskundigen dan, en Barbertje kan hangen. 

e. De weg naar behandeling

Er wordt dan veelal gezocht naar een kliniek ter behandeling. Is de rol van de onderzoeksdeskundigen hiermee uitgespeeld? Geenszins: het dossier reist mee, inclusief eventuele zaken die door de rechtbank zijn afgeblazen, maar die wel de eerste rapportage hebben beïnvloed. Omdat die eerste rapportage doorgaans erg negatief is, wordt men in menige kliniek afgewezen op grond van 'de ernst van de stoornis en het grote gevaar van recidive'. Je zou zeggen dat die klinieken nu net daarvoor bestaan, maar men wil kennelijk wel succes behalen maar geen risico's nemen. Dat zou niet goed zijn voor de naam van de kliniek.

Dit kan vergaande gevolgen hebben. Het zoeken naar een behandelplaats vindt vaak plaats voordat er een uitspraak door de rechter is gedaan. Deze wil dan eerst weten hoe het verder kan gaan. Vindt men nu geen plek voor behandeling, dan kan dit alsnog tbs met dwang opleveren omdat tbs klinieken geen mensen kunnen weigeren. 

Is er uiteindelijk een kliniek gevonden, dan begint de behandeling. Maar daar moeten we het een andere keer maar eens over hebben. 

7. Rotsvaste overtuigingen 

a. 'De recidive is hoog' 

De kans op recidive wordt zonder uitzondering hoog ingeschat op grond van de overtuiging ('Het is algemeen bekend dat ...' Een rechter: "Ik heb gelezen dat ..." ) dat deze kans in het algemeen hoog is voor zedendelinquenten. Dit is echter niet waar. 

Hanson & Bussière komen in hun uitvoerige meta-analyse tot een algemeen recidivepercentage van ruim 36%, voor zedenzaken komen zij op 13,4%, dus drie maal zo laag en niet - wat wel beweerd wordt - drie maal zo hoog

Predicting Relapse: A meta-Analysis of Sexual Offender Recidivism Studies; R. Karl Hanson and Monique T. Bussière, In: Journal of Consulting and Clinical Psychology,
edited by the American Psychological Association, 1998, Vol. 66, No. 2, pp 348-362. 
< http://home.wanadoo.nl/ipce/library_two/han/hanson_98_frame.htm

en 
Over recidive gesproken... Een meta-analyse besproken, Dr FEJ Gieles, (ook) op
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/recidive.htm >,

Recente cijfers uit Nederland en de VS komen op een veel hoger algemeen recidivepercentage, te weten 67% of al hoger. Voor zedenzaken komen zij echter weer lager uit: tussen de drie en tien procent, waarbij de kans lager ligt als men behandeld is: dus een factor tien lager, en dit is dus bepaald niet "hoog". 

Zie:
Politiek correct - ook wetenschappelijk correct? Een mozaïek: over kokkels, gas, moraal, tbs-ers, recidivecijfers, ketchup en kamerleden; Stichting Tegenwicht 2005 op:
< http://www.tegenwicht.org/33_politiek/opinie_33.htm#Recidive

en 
Bronnen bij Recidive, Stichting Tegenwicht 2005, op
< http://www.tegenwicht.org/33_politiek/bronnen_recidive.htm >. 

Hoe komt dit nu? Leest men de cijfers niet? Is men bang later verwijten te krijgen? Reageert men uit angst in plaats vanuit vakkennis? Speelt hier een zondebokvormingsproces? Ons "Barbertje moet hangen" is in het Engels "There must be a scapegoat", zoals de Engelse versie dan ook heet: er moet een zondebok zijn. 

We kunnen slechts gissen. Onware rotsvaste overtuigingen zijn lastig te begrijpen en moeilijk uit de weg te ruimen. 

b. 'Dit gevoel is een stoornis' 

Bij het bespreken van de DSM zagen we al dat daden of pogingen daartoe in de laatste zes maanden een vereiste is om van pedofilie [als stoornis] te mogen spreken. Dat mag ook als men last heeft van het gevoel dat dan egodystoon heet. Egosyntone (kern)pedofilie waarvan men geen last heeft en waar men niets mee doet geldt volgens DSM niet als stoornis. Toch is egosyntone (kern)pedofilie in de huidige diagnostische praktijk  zowat de zwaarste stoornis die men kan hebben. Dit is toch vreemd. Het oogt mij irrationeel. 

Men verwart hier de kans op een delict (die is laag: zie hierboven) met het plegen van een delict. Men verwart het overtreden van de wet met een psychische stoornis. Men verwart het politiek-correcte denken met psychische (on)gezondheid. Men is te weinig (zelf-)kritisch, men volgt gewoon de mode. Men volgt het eigen en politie-correcte verhaal en verklaart het verhaal van de ander als ongeldig, ziekelijk en gevaarlijk. 

Zoals gezegd: het hele begrip persoonlijkheidsstoornis is omstreden en al even zeer is omstreden of het hebben van pedofiele gevoelens wel een stoornis genoemd mag worden. Misschien is het vreemd of onprettig, wellicht is het politiek-maatschappelijk ongewenst, maar is het daarom ook een psychische stoornis? 

Zie de verwijzingen naar Archives of Social Behavior en Moser & Kleinpats hierboven. 

c. 'Er is altijd schade' 

In de gevolgde rapporten en processen wordt er rotsvast van uitgegaan dat seksuele contacten met kinderen hun altijd blijvende schade opleveren. Er wordt dan ook bijna routinematig schadevergoeding geëist en toegekend, doorgaans zonder dat de schade ook deugdelijk onderzocht is. De rapporteurs gaan er zonder meer van uit, hoewel geen van hen ook maar een van de slachtoffers heeft gezien, gesproken, laat staan onderzocht heeft. Het is een rotsvaste overtuiging. 

Desondanks is het niet waar. In een uitvoerige meta-analyse komen Rind, Bauserman & Tromovitch tot een blijvende schade van vier procent, te vinden bij afgedwongen vader-dochter-verhoudingen. Dus bepaald geen 100%. 

Er zijn ook positieve ervaringen. 

Bij jongens is de beleving achteraf, afgerond: 

een derde positief, 

een derde neutraal en 

een derde negatief; 

bij meisjes afgerond: 

een zesde positief, 

een zesde neutraal, 

tweederde negatief. 

 

Seksuele ervaringen van kinderen nader onderzocht; Over het werk van Bauserman, Rind en Tromovitch; Dr Frans Gieles, op
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/Seksuele_ervaringen_van_kinderen.html >, 

Rind, B., Bauserman, R. & Tromovitch, Een onderzoek naar de veronderstelde eigenschappen van seksueel misbruik van kinderen, gebaseerd op niet-klinische steekproeven, Lezing, Rotterdam, 18 december 1998, (ook) op
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/Een_onderzoek_naar.html >,

Rind, B., Tromovitch, Ph. & Bauserman, R., A Meta-Analytic Examination of Assumed Properties of Child Sexual Abuse Using College Samples, in: Psychological Bulletin 1998, Vol 124, No 1, pp 22-53, (ook) op
< http://www.ipce.info/library_3/rbt/metaana.htm >

Tellen we nu op: het geloof in

a) hoge recidivekans, 

b) altijd een stoornis en 

c) altijd schade, 

dan hebben we niet een rots maar een gebergte van overtuigingen die er toe leiden mensen gestoord en gevaarlijk te verklaren, ze dus vast te zetten in klinieken en flink onder controle te houden op grond van hetgeen ze zouden kunnen doen. Dit is ook wat er gebeurt, echter op grond van stuk voor stuk betwistbare rotsvaste overtuigingen. 

We gaan eens even onder die overtuigingen kijken. 

d. Een mechanistische mensvisie 

De huidige psychologie en, zij het in mindere mate, de psychiatrie gaan uit van een erg mechanisch aandoende mensvisie. De deskundigen noemen zich tegenwoordig niet meer "psycholoog" (zielkundige) maar "gedragskundige". Men gaat uit van gedrag en van een mensvisie die dit ondersteunt: de zich gedragende mens. Gedrag wordt veroorzaakt, zo niet door genen of hormonen, dan wel door prikkels en begeleid door cognities ofwel gedachten, en wel volgens bepaalde wetten die het gedrag bepalen ofwel determineren. Verandering, dus behandeling, wil zeggen: gedrag veranderen en cognities veranderen zodat de prikkels hun oorzakelijke werking verliezen. Een nogal simpel model zonder enige aandacht voor de veel ingewikkelder onderliggende psychodynamiek. 

Alle huidige daderbehandeling is op dit model gebaseerd, het cognitief-gedragsmatige model, in modern Nederlands het cognitive behavioral model geheten. In de behandeling kijkt men nauwelijks meer naar de psychodynamiek; gevoelens worden niet als zodanig, maar als cognities gezien, de (jonge) medemens niet als medemens maar slechts als prikkel, in het bijzonder als prikkel in de delictketen, die oogt als een mechanisch model. Als men de begin-prikkel en de tussenliggende cognities weet te vermijden, dan doorbreekt men die keten. 

Dit is in zoverre correct, dat de mens soms een zich gedragend wezen is dat als zodanig min of meer automatisch tot gedrag komt. Maar een mens kan ook een handelend wezen zijn, of in elk geval worden, een wezen dat zijn of haar handelingen kiest op redelijke gronden en ethisch aanvaardbare doelen, en er verantwoordelijkheid voor neemt. In de daderbehandeling probeert men dan het 'zich automatisch gedragen' te veranderen in 'rationeel en ethisch handelen' en 'verantwoordelijkheid nemen'. Dit is natuurlijk mooi. 

Het vreemde is echter dat toch de mensvisie van het zich gedragende wezen overheerst en dat de mensvisie van het handelende wezen knap terrein heeft verloren. Niet helemaal, want de onderzoeker en de behandelaar zullen zichzelf nog altijd als handelend wezen beschouwen, maar hun cliënt als een zich gedragend wezen zien, beschrijven en behandelen. Maar wellicht was hun cliënt bij de intake en bij het onderzoek - of eigenlijk altijd, principieel - al een handelend wezen en hoeft hij helemaal niet als een zich gedragend wezen te worden behandeld. 

Dat dit zo is in de behandelingspraktijk wil ik later nog eens bespreken. Nu het hier gaat om de diagnostische praktijk moeten we constateren dat ook hier het gedragsmodel de basis vormt van het denken van de onderzoekers en dat dit dus hun rapporten - en dus de gerechtelijke uitspraken -  vergaand beïnvloedt. 

Hierboven kwamen we heel vaak het woordje dus tegen. Dit dus is alleen logisch binnen het gedragsmodel waarin de mens een min of meer automatische keten van gedrag laat zien. In de handelingsvisie is het helemaal niet zo logisch. 

In hoofdstuk twee van mijn proefschrift ga ik uitvoerig in op die kwestie van  gedrag of handelen als kernbegrip in de achterliggende mensvisie. Ook het begrip 'het eigen verhaal over het handelen' wordt hierin besproken en van literatuurverwijzingen voorzien. 

Gieles, Frans E.J., Conflict en Contact, Een onderzoek naar handelingsmogelijkheden voor groepsleiders bij botsingen en conflicten in de dagelijkse leefsituatie; Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen, 1992, op
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/h2_inl.htm >

In de wereld van de forensische psychiatrie is er een zekere mate van strijd die met de onderliggende visie te maken heeft. De 'Maastrichtse School' zweert bij gestandaardiseerde testen, het Pieter Baan Centrum en de aanhangers daarvan gebruiken die wel, maar als hulpmiddel bij klinische observatie en contact. Machiel Polak van het zojuist genoemde PBC noemt de roep om standaardlijsten en kwalificaties 

"de McDonaldisering van de psychiatrie. Iedereen krijgt een etiket: antisociaal, paranoïde, schizofreen. En hup, klaar. 
Wij bedrijven mooie psychiatrie. Zorgvuldig, langdurig, doorvoelend. Als dat ouderwets is, de groeten. Ik ben blij dat het nog bestaat." (Rinskje Koelewijn, NRC 20 juni 2005)

Polak gelooft niet in determinisme, genetisch noch anderszins. Er is, zegt hij ook, veel te weinig bekend over causale verbanden om menselijk gedrag te kunnen voorspellen. Dit verwijst naar het verwerpen van een deterministische, causalistische visie die ik hier de gedragsvisie noem. 

Wat er nodig is, is een nieuwe filosofische herbezinning op de ideologische basis, de mensvisie, onder de psychologie en psychiatrie, en in het bijzonder de forensische, evenals de criminologie en de seksuologie. 

Dessaur geeft hiertoe een aanzet in haar boek "De droom der rede; het mensbeeld in de sociale wetenschappen; een poging tot criminosofie", Nijhoff, 1982. De grote lijn in het boek is dat de sociale wetenschappen in toenemende mate een mechanisch mensbeeld hanteren, qua onderzoek en visie vooral de natuurwetenschappen volgen, terwijl de filosofie dit nu juist niet doet en een veel breder en menselijker mensbeeld aanbiedt. De filosofie volgt de lijn van De Verlichting die de mens als autonoom, zelf-kiezend, redelijk en ethisch wezen ziet. 

Gieles, Frans E.J., De Verlichting - Sapere aude! (Durf te denken! - Kant), 2005 
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/verlichting.htm >

Wetenschapstheoretisch gezien zien we hier dat de alpha- en gamma-wetenschappen zich bedienen van de bèta-modellen en -methoden, dus die uit de natuurkunde. Daardoor wordt de mens gereduceerd van een handelend wezen tot een zich gedragend wezen. Nu ja, 'de mens', de cliënt dan, want de onderzoeker of behandelaar zal zichzelf toch blijven zien als een handelend wezen. 

Dennis Howitt geeft in zijn standaardwerk "Paedophiles and sexual offences against children", John Wiley & Sons, New York e.a. 1996, in de hoofdstukken 5 en 8, negen modellen weer waarin pedofilie verklaard wordt. Per model valt de verklaring heel anders uit, en dus ook het type behandeling dat men wil aanbieden. 

Paedophiles and Sexual Offences against Children; Dennis Howitt; Loughborough University, UK; John Wiley & Sons; 1995, op
< http://www.ipce.info/host/howitt/index.htm >

Wat bezielt die mensen?; deel 6: Modellen van denken; Dr Frans Gieles, op
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/dozen/bezielt/modellen.htm >

Men moet dus eerst nadenken over welk model, of welke modellen, men als juist kiest, alvorens men zich waagt aan een verklaring, diagnose of behandeling. Onder die modellen liggen mensvisies, dus men moet ook eerst nadenken over de mensvisie die men als juist kiest. Ik mag dan hopen dat men niet voor zichzelf de ene visie kiest en voor de cliënt een andere visie uitkiest. Dat lijkt mij niet zo logisch consistent. Toch is juist dit wat er nu in het forensische werkveld gebeurt.

Slotwoord 

In 25 rapporten - zoveel niet geziene valkuilen, gelegde valstrikken, problemen en fouten. Dit vergt nadere studie en bezinning, en wel op fundamenteel niveau, het niveau van de achterliggende denkmodellen en visies, dus ook filosofische bezinning. 

Dus, mensen, als ik u mag uitnodigen: wees zelf-kritisch en wees kritisch tegenover hypes en modeverschijnselen in het werkveld. Volg niet zo automatisch en mechanisch Skinner met zijn mechanische en automatische mensbeeld, maar liever Kant met zijn Sapere aude [*], durf zelf te denken. 

De Verlichting - Sapere aude! Dr Frans Gieles, op 
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/verlichting.htm >.

Bent u zelf nu ook zo'n mechanische mens? Denk ik niet. U zult uzelf vast wel zien als een handelend wezen dat niet mechanisch door prikkels geleid wordt. En uw cliënt? Volgt die alleen automatisch zijn prikkels? Ziet u uzelf en uw cliënt in een geheel verschillend mensbeeld? Zo niet, waarom zijn dan tegenwoordig diagnostiek en behandeling zo eenzijdig gebaseerd op het gedragsmodel?  

Bezoek een bibliotheek of uw boekenkast, als ik u mag uitnodigen, begin met Confucius en de Tao, wip via het boeddhisme door naar Plato en Aristoteles, vergeet Plotinus niet; ga verder met de Islamitische Verlichting en beland dan in Europa bij de Europese Verlichting en haar filosofen. Ga dan door naar de moderne tijd, vergeet iemand als Foucault en Habermas niet, lees Dessaur eens. 

Ga, als ik u mag uitnodigen, eens heel diep nadenken over een visie op de mens, en dus op diens gevoelens, gedachten en daden en op de manier waarop de medemens het beste tegemoet getreden kan worden, ook in het forensische werkveld, ter vermijding van de genoemde valkuilen met bijbehorende valstrikken en fouten.

Start