Pedofilie - Mini-colleges
 

[ < Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ]   [ Volgende >]

Mini-college # 38, mei 2023: Visie op het kind

Inleiding

We kennen de globale geschiedenis van ‘het kind’ wel: lang geleden niet als kind gezien, maar als mini-volwassene. Het was Rousseau die met zijn Romantiek, zijn reactie op De Verlichting die De Rede centraal stelde, Het Gevoel weer centraal stelde en bepleitte dat een kind ook kind mag zijn. Daarna hadden de kinderen in de tijd van de industrialisatie en de kolonisatie het erg zwaar: al heel jong erg hard werken op het land en in de fabriek. Pas met de welvaart die dit opleverde en het verbeterde onderwijs kwam er weer ruimte voor het kind als kind. Deze is er hier nu volop. Het kind is ‘geëmancipeerd’, zozeer dat je tegenwoordig eerder een werkgroep jeugd-disciplinering dan een werkgroep jeugd-emancipatie geneigd bent op te richten.

Recent zijn dan weer de berichten over de vele mentale problemen van de kinderen en jongeren, vooral omdat zij in hun isolement in de coronatijd elkaar, hun maatjes, moesten missen. Ook wordt de prestatiedruk vaak genoemd als stressor. Zorgen zijn er ook over de toenemende obesitas bij kinderen.

Wat seksualiteit betreft is de jeugd nu veel beter geïnformeerd dan voorheen en is seksueel ook vroeger actief dan in het verleden, al hadden de Lentekriebels (seksuele opvoeding van jongs af aan) dit jaar veel kritiek te verduren: ‘Moet dit nu allemaal? Is dit geen pedofilie?’ Nee, dit is het niet, het is seksuele en vooral ook relationele vorming. Pedofilie is iets anders, scherp te onderscheiden van pedoseksualiteit s.v.p., maar daar gaan we het hierna over hebben.

Nu gaan we het hebben over de (mijn) visie op het kind, maar eerst even over de feiten:

De seksuele ontwikkeling van kinderen,

zoals vermeld in < https://reactionair.nl/artikelen/de-radicale-grondleggers-van-rutgers/ >

0-2 jaar

  • Genieten van lichamelijk contact
  • Weten dan mannen en vrouwen anders zijn
  • Weten tot welk geslacht ze behoren (maar denken soms dat dit nog kan veranderen)
  • Ontdekken van de genitaliën
  • Erecties en vaginale vochtigheid
  • Interesse in geslachtsdelen of borsten van anderen
  • Genieten van naaktheid, zich uitkleden in het openbaar
3 - 5 jaar
  • Geslachtsdelen stimuleren
  • Geslachtsdelen kunnen benoemen
  • Weten dat het eigen geslacht blijvend is
  • Kennis van mannelijkheid en vrouwelijkheid
  • Seksuele spelletjes met leeftijdgenoten: geslachtsdelen tonen, bekijken en aanraken
  • Graag vieze woorden gebruiken
  • Genieten van naaktheid, zich uitkleden in het openbaar
6 - 9 jaar
  • Toenemende kennis van volwassen seksualiteit
  • Seksspelletjes met leeftijdsgenoten (‘doktertje spelen’), zoen- en masturbatiespelletjes
  • Verliefdheid
10 - 12 jaar
  • Spelen met vooral seksegenoten
  • Verliefdheid en verkering
  • Praten over seks met leeftijdgenootjes
  • Fantaseren over seks
  • Interesse hebben in seks in de media (porno)
  • Masturberen in privéomgeving (jongens vaker dan meisjes)
  • Soms al menstruatie of zaadlozing

De visie

Hiervoor duiken we in de orthopedagogiek, omdat juist daar oog is voor de kinderen die het moeilijk hebben, of als moeilijk beleefd worden, kinderen vaak die op zoek zijn naar een tweede hechting als de eerste gehechtheid niet gelukt is, wat wij al in college # 21 en # 37 bespraken. Misschien valt u, lezer, wel de eer te beurt om zo’n tweede gehechtheid aan een kind te mogen aanbieden, een eer die ik meerdere malen heb mogen hebben.
Hiervoor hergebruik ik de desbetreffende passages uit mijn proefschrift
(< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/inh.htm >.
Voor de daarin genoemde literatuur mag ik verwijzen naar
< https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/lit.htm >.

‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’

Over tehuiskinderen

[Blz. 35] Deze verschillen niet wezenlijk van in een gezin wonende kinderen, hun situatie verschilt en hun levensverhaal bevat veelal meer ervaring. Ze leven vaak intenser dan gezinskinderen. De ontmoeting met hen kan ook intenser zijn.

Ik ontmoette vele van hen en zij lieten mij zien: diepe haat en intense liefde, felle woede en hevige blijheid, doffe wanhoop en ijzersterke hoop, extreme orde en fikse chaos, grote openheid (meestal) en stugge geslotenheid (zelden). Als individu lieten ze wel eens een eenzijdig beeld zien van wat een mens kan zijn, tezamen lieten ze een breed en rijkgeschakeerd mensbeeld zien, dat mijn horizon verbreed heeft. Het eventueel opvallende of ongewone in hun doen en laten zie ik als rijkdom aan unieke schakering en mogelijkheden, niet als een stoornis.

Als ik een tehuis binnen kom dan zie ik, in mijn optiek, iets anders dan Trieschman e.a. (1980 o.a. p 22) zien. Zij zien, in hun optiek, onaangepast, onnuttig, chaotisch, niet bij de leeftijd passend gedrag. Ik zie kinderen vechten voor hun eigenheid, ik zie hen zinvol handelen, ik bewonder hun kracht en hun rijkdom aan gevoel.

Ik zie iets anders dan Adler. Hij ziet tehuiskinderen als "onaangepast, emotioneel gestoord, angstig, onrijp, wantrouwend" (1971 p 209).

Ik zie iets anders dan Smis; hij ziet "probleemgedrag" dat "vrij massaal verschijnt" (1977b p 452), "gestoorde relatie- en interactiepatronen", het zoeken van "onecht en excessief lichamelijk contact" (p 453), "een te weinig open en echte wijze" van beleven van de aanwezigheid van de volwassene, het achterwege blijven van mededeelzaamheid over persoonlijke aangelegenheden (p 454) ... en zo gaat hij maar door. Zijn boek van 1980 laat (evenals artikelen 1977a en 1978) dezelfde visie zien.

Het lijkt mij logisch en verstandig van deze kinderen om aan iemand met zo'n kindvisie geen persoonlijke mededelingen te doen. Smis ziet ze immers niet als persoon, hij ziet slechts "een niet te miskennen uitzicht op de pathologie" (1977b p 454) en hij schetst het tehuis als "een leeuwenkuil." Hij ziet "weinig positieve aanspreekbaarheid", "chaotisch roepen, herrie schoppen en vechten" (p 455). Smis schrijft dan: "Wie niet een tijd bij deze kinderen leefde, ontkomt niet aan de indruk dat onze beschrijving grof overdreven is" (Smis p 455).

Ik werkte zeventien jaar intensief met tehuiskinderen in tehuizen voor ('zeer intensieve') behandeling, ik heb er in de loop van de tijd met een kleine twintig als bewoners in mijn eigen huis geleefd, ik had er velen als trouwe bezoeker of (weekend)logé in huis en ik zie iets anders dan Smis. Mijn visie is namelijk anders en deze visie is juist in de praktijk ontstaan. Smis zegt dan wel dat hij zich in zijn beschrijving tot het essentiële beperkt heeft, maar het hangt nu net van je visie af wat je essentieel noemt en zelfs wat je wel of niet ziet.

Smis ziet pathologisch gedrag, ik zie kinderen, handelende mensen, personen als ik. Smis ziet het lichamelijk contact zoeken als "onecht en excessief', ik zie dit contact als zinvolle communicatie en voel de hoogst-persoonlijke boodschappen die ze me zo overbrengen. Smis ziet het lastige gedrag als het essentiële, ik niet.

Tehuiskinderen mogen wel eens lastig zijn, gezinskinderen, opvoeders en onderzoekers zijn dat ook wel eens. Als je mij vraagt wat ik het essentiële vind, dan noem ik de maatschappelijke positie waarin tehuiskinderen verkeren als essentiëler dan hun eventueel lastige doen en laten. Afwijkend gedrag is een secundair probleem, te wijten aan het feit dat het kind zijn eigen innerlijke logica, zijn eigen levensontwerp, zijn wil niet kon volgen omdat de volwassenen dwingend ingrepen op een manier die niet paste bij de eigenheid, het unieke persoon zijn van het kind.

Twee kindvisies, twee mensvisies

[Blz 26 ev., sterk ingekort]
In de orthopedagogiek tref ik drie modellen aan, gebaseerd op twee mensvisies en dus kindvisies, met als kernbegrippen “gedrag” en “handelen”. Het onderscheid is te zien in een deel van Schema II 1 op blz. 27:

Visie achter 'gedrag'

Visie achter 'handelen'

Gedrag is
datgene wat zichtbaar is van wat een organisme doet. Het kan op mensen of dieren betrekking hebben.
Handelen is
datgene wat de mens doet of laat én welke betekenis hij daaraan geeft. Dit is niet altijd zichtbaar, maar wel essentieel. Handelen is typisch menselijk.
Auteurs die 'gedrag' als kernbegrip kiezen zien de mens als een zich gedragend wezen, wiens gedrag bepaald wordt door wetten zoals die in de natuur gelden, dan wel door regelpatronen die aangeleerd zijn. Auteurs die 'handelen' als kernbegrip kiezen zien de mens als een handelend wezen, als een wezen dat in staat is betekenis aan zichzelf en zijn wereld te geven, zich doelen, normen en regels te stellen en zijn handelwijze te kiezen.
Gedrag heeft oorzaken; deze determineren onder bepaalde condities het gedrag. En/of: Gedrag wordt bepaald door regels en is dus voorspelbaar en beheersbaar. Handelingen worden gekozen op grond van motieven, waaronder normen of regels. Tussen motief en handeling zit een in principe vrije wilsbeschikking van de mens. De keuze is in principe rationeel te verantwoorden of behoort dit te zijn.
Deze twee visies leiden tot drie modellen in de orthopedagogiek:

Duidelijk zal zijn dat ik het handelingsmodel verkies boven de andere modellen. Cruciaal hierin is om ook het kind te zien als handelend wezen.

[Blz 30:] Het is niet zo dat de mens altijd handelt en dat hij altijd als persoon optreedt. Essentieel voor het met de geboorte gekregen recht om als mens te worden aangesproken is niet het gedrag en zelfs niet het feitelijk handelen of persoon zijn, maar het kunnen handelen, het kunnen realiseren van personaliteit, het gekund hebben of zelfs de hoop dat het ooit een beetje zou kunnen.

Ook het kind is een persoon

Cruciaal in deze stellingname is het begrip “persoon”.
In een proefschrift moet je je begrippen definiëren, dus daar gaan we dan: [Blz 31]
Dit begrip is in dit onderzoek aldus omschreven: een herkenbare individuele en unieke eenheid van menselijke lichamelijkheid, waarderen, willen, voelen en kennen, met alle rationele én irrationele kanten van dien, die zich door zijn eigen keuzes en handelingen een eigen biografie, dat is: een eigen verhaal over het eigen leven, schept.
Dit persoonsbegrip is niet absoluut bedoeld, maar gradueel, d.w.z.: men kan het persoon-zijn in deze en/of gene aspecten, nu wel, dán niet, in meerdere of mindere mate waarmaken […]. Dit persoonsbegrip is holistisch in die zin dat niet alleen de doorgaans als volwassen begrepen vormen van personaliteit (bv. rationaliteit) erin vervat zijn, maar ook de doorgaans als kinderlijk begrepen vormen van personaliteit (bv. gevoel en irrationaliteit). Zowel kinderen als volwassenen kunnen zich meer of minder als persoon opstellen.

Helpt en werkt dit nu ook?

Het onderzoek

Het proefschriftonderzoek is opgezet om methodiek te ontwikkelen om het leefklimaat in leefgroepen in tehuizen te verbeteren. Al heel snel bleek dat de manier waarop de groepsleiding met de onvermijdelijke botsingen, dus vaak conflicten, in het dagelijks leven omgaat, van cruciaal belang is voor het leefklimaat. Er is in vier leefgroepen met de teams een voorlopige methodiek ontwikkeld. Daarna is deze methodiek in zeven andere groepen en teams getoetst én het proces van de hiervoor nodige verandering in werkwijze in team én hoofdgebouw onderzocht.

Elke groep had een stagiair en een scriptiestudent. Vooraf las ik het logboek (overdrachtsboek) van de tijd ervoor. Na een maand stage maakten de student en ik een ‘foto’ van het groepsklimaat: een beschrijving ervan. Aan de hand daarvan werd met het team gesproken over hun problemen en wensen, waarna het zoek- en veranderproces kon starten. Ik vroeg de groepsleiding om van elke dienst in het logboek minstens één conflict te beschrijven, in het bijzonder hun eigen handelwijze daarbij.

Zo beschikte ik over honderden dagverslagen en 6.000 conflictbeschrijvingen. Daarvan zijn de 1.250 uitvoerigst beschreven verhalen geanalyseerd en maandelijks aan de hand van een notitie van mijn hand met het team besproken. Aan het proefschrift is dertien jaar gewerkt.

Hierbij hadden de student en ik een leidende en initiërende rol. Ook zelf draaide ik diensten mee, niet om de groepsleiding te observeren, maar zodat zij konden observeren hoe ik de methodiek zelf voordeed en hoe dat afliep. Dus onderzoeken door (anders) te handelen: handelingsonderzoek.

Let wel: wij deden dit vanuit de hierboven beschreven visie op het kind en het handelingsmodel dat alle deelnemers aan het proces, in het bijzonder ook het kind, als (in potentie) handelende persoon ziet en benadert.

Vier voorbeelden

In de vierde deelnemende groep lukte het goed om het groepsklimaat te verbeteren. In het begin stonden groepsleiding en jongens tegenover elkaar. Er was de (mallotige) regel dat de jongens alleen tijdens de maaltijden mochten eten. Dus gingen zij brood stelen, dus conflict … Ja, opgroeiende jongens hebben wel eens honger …
We voerden toen een flinke stapel avondboterhammen in. Dit herhaalde zich de volgende dag na schooltijd.
Ook werd er permanent gemopperd over het eten uit de centrale keuken. We voerden toen in dat groepsleiding en jongens zelf samen gingen koken. Daar werd van gegeten! Cruciaal voor het klimaat was dat groepsleiding en jongens nu met elkaar bezig waren. Het klimaat veranderde drastisch ten goede. Een contrastvoorbeeld waren twee meisjesgroepen in de toets-fase. Hier wilde de leiding de al wat grotere meisjes “houvast geven” door “structuur”, dus regels … dus conflicten. Vanuit de dagrapportage kon ik concluderen dat dit team met de helft van de meisjes vastliep. Niet even een boze bui en even een ommetje, maar echt weglopen en wegsturen. Het team echter bleef zich vastbijten in hun methodiek; dat vastlopen lag aan de meisjes, niet aan de methodiek. Het was niet het enige team dat last had van “de theorie uit het hoofdgebouw” … die overduidelijk op het gedragsmodel was gebaseerd: gedrag beheersen en zo veranderen.

Jammer voor de groepsleiding, de meisjes en de stagiaire, maar bij het toetsen van een methodiek komt het juist van pas als je kunt bewijzen dat methodiek A niét werkt, en methodiek B wél werkt.

Beter liep het af met de een na laatste groep met nog zeer jonge kinderen. Hier maakte ik vanuit de dagrapportage een lijst met de gegeven straffen waar het team zelf van schrok. Vrijwel direct veranderde het team qua methodiek:

Met de nieuwe methodiek was kwaadheid uiten niet meer nodig.

Voor de laatste groep had ik meer tijd om zelf mee te draaien met volledige diensten, zonder te hoeven reizen, want het tehuis lag pal naast de universiteit. Het team had gezegd dat het naar bed brengen van de nog jonge kinderen voor hen, evenals de maaltijd, een moeilijk moment van de late dienst was. Dus ging ik niet de groepsleiding observeren maar zelf de maaltijd leiden en de kinderen naar bed brengen, waarbij de groepsleiding mij observeerde en zag hoe dit afliep.

Het meisje Ina lag in haar bed dwars te zijn en te huilen, terwijl haar broertje Gertie druk rondrende tussen de andere drukke kinderen. Ik ging op het bed van het meisje zitten en vroeg waarom zij zo verdrietig was. Haar broertje vroeg ik erbij te komen zitten en de andere kinderen vroeg ik om zelf rustig naar bed te gaan óf rustig te luisteren naar Ina’s verdriet. Zij vertelde dat haar moeder dronken voor de deur had gestaan en door de groepsleiding niet was binnengelaten en het komende weekendverlof alvast had ingetrokken, misschien we álle weekenden bij moeder. Naar de vader dan maar? Die was blind en voelde zich niet in staat twee jonge kinderen te ontvangen en te verzorgen. Konden ze wel blijven in dit tehuis waarvan de groepsleiding, vreemd genoeg in mijn ogen, de weekenden vrij was. Moesten ze alwéér naar een ander tehuis?
Zowel haar broer als de luisterende kinderen begrepen haar verdriet heel goed. Ik troostte Ina door haar zachtjes in slaap te strelen, waarna haar broertje en enkele andere kinderen dit ook wel wilden. De groep sliep vredig in, schreef de groepsleider in het dagrapport.

Dit had grote gevolgen. Uit de dagrapportage bleek dat de groepsleiding vanaf die dag direct ‘mijn’ methodiek had overgenomen en dat de problemen rond bedtijd wegsmolten als sneeuw voor de zon. De maaltijden werden zo van ‘geforceerd heel netjes met vork en mes eten’ tot een ‘gezellige drukte’, waarbij de kinderen beter aten in het verbeterde groepsklimaat.

Niet lang na deze ontmoeting met de schaduwkant van Ina beschrijft de groepsleiding hun ontmoeting met de schaduwkant van haar broertje Gertie. Het begint met een woede-aanval [Blz. 286]:

“Gertie schopte en maaide om zich heen tegen alles en iedereen en was niet te bedaren. We hebben hem op bed gelegd en [groepsleidster] Nel is op hem gaan zitten, heeft hem gestimuleerd om met woorden af te reageren. Hij schold echt alles bij elkaar.
Toen hij z'n beer pakte en dáármee ging gooien heeft ze hem losgelaten (ze verwachtte op dat moment dat hij niet meer naar ons, mensen, zou slaan, wat inderdaad ook niet meer gebeurde). Hij bleef kwaad en op' n gegeven moment begon hij over thuis: 'Niemand is lief op de hele wereld, alléén pappa, mamma en Ina (zusje, FG) zijn lief.' Ik wil naar mamma.' Toen begon hij te huilen, intens verdriet. Nel mocht wel bij hem zijn, hem strelen, maar hij was ontroostbaar.
Later nog 'ns: z'n bed uit, trappen tegen deuren en in een hoekje gaan zitten, helemaal in elkaar gekropen, snikkend huilend 'Ik wil naar mamma.' Hij is nog even beneden geweest, daarna opnieuw naar bed. Hij was heel moe, heeft ons allebei heel lief welterusten gezegd en is gaan slapen. Al met al bijna een uur.
We hopen dat hij wat kwijt is kunnen worden, intriest was hij.”
Dat contact met de schaduwkant is dus toch nog niet zo eenvoudig. De groepsleiding moet hier wel éven de modus ‘gedrag beheersen’ ingaan, maar niet om het ‘ongewenste/afwijkende gedrag’ uit te bannen, maar om contact en communicatie, juist met de achtergrond van dit gedrag, mogelijk te maken.

Denk niet dat die schaduwkant na het contact ermee ook verdwijnt. We zagen hierboven: het gedrag verdwijnt, het verdriet dat erachter schuilt komt naar boven en kan geuit worden. Dít brengt rust in de situatie en het verder samenleven weer mogelijk. De groepsleiding kan immers de thuissituatie van de kinderen en de plaatsing door voogdes en kinderrechter niet veranderen.

Toch veranderde er iets: het wegvallen van het weekendverlof werd die week (met het troosten van Ina door mij) nog opgelost doordat ik mijzelf aanbood als weekendadres. Vele jaren daarna was ik het vaste weekend- en vakantieadres voor hen, ook toen zij toch terug konden gaan naar hun vader; de moeder was intussen gestorven. Let wel: met het verhuizen van de kinderen verhuist hun schaduwkant mee; je moet ermee blijven omgaan en werken.

Op de vrijdagavonden gingen wij vaak naar een tweedehands-spullen-winkel. Een ander kind vond hier spulletjes voor zijn “uitvinddoos”: snoertjes, stekkertjes, knopjes, scharniertjes … Ter plekke zag ik dat Gertie geobsedeerd was door … messen. Hier moet je dan mee omgaan. Ook zijn druk doen en dwars zijn verhuisde mee, vooral als er nog een ander erg druk en dwars kind bij was; dan moet je natuurlijk even stoer doen. Soms moet je dan even ‘gedrag beheersen’, maar niet om het ‘uit te doven’, maar om samen veilig verder te kunnen. Dit lukte en werd ondersteund doordat ik Gertie’s erfenis van zijn moeder kreeg: een hond!

Later zocht ik de beide kinderen, inmiddels zelfstandig en volwassen, weer op. Het meisje Ina, nu mevrouw Ina, wist zich na 37 jaar nog precies te herinneren dat en hoe ik haar naar bed had gebracht én dat de groepsleiding vanaf die dag anders te werk was gegaan – in proefschrifttermen niet volgens het model ‘gedrag beheersen’, maar het model ‘de persoon ontmoeten’, ‘mijn methodiek’ dus, zogezegd.

Mevrouw Ina zei nu: “Wij waren in twee inrichtingen en vier pleeggezinnen onhandelbaar … tot we bij jou kwamen. Je was echt een keerpunt in ons leven.”
Meneer Gertie zei: “Ik speelde altijd de clown, ik wilde mijn verdriet niet laten zien. Bij jou was dat niet meer nodig.”

Conclusie

Ik waag het dus om resoluut te zeggen dat deze methodiek empirisch bewezen werkt, dus dat ook deze visie op het kind een vruchtbare visie is. Beter werkbaar ook: ook de groepsleiding voelde zich desgevraagd beter met de nieuwe werkwijze.

Het gedragsmodel is wel nu en dan heel even nodig, zoals we in de voorbeelden net hierboven zagen, maar dient gedragen te worden door het handelingsmodel met als basis ‘het kind als persoon ontmoeten’ – inclusief de schaduwkant.

Het derde model is dan het conflict niet meteen aangaan, maar ‘het nog even aanzien’. Kinderen zijn vaak genoeg zelf prima in staat hun eigen conflicten op te lossen – of het conflict komt nog wel weer terug op een beter moment. Ik wil u de ene pagina niet onthouden waarop het gehele onderzoeksresultaat, de ontwikkelde methodiek, is samengevat: Deze pagina staat ook hier: < https://www.human-being.nl/Bibliotheek/cc/cc_panelen.htm >.

Cruciaal in ‘mijn’ methodiek is niet ‘structuur, dus regels, dus straffen’, maar contact, en wel contact inclusief de schaduwkant: het verdriet, het boos zijn, iets niet lusten en het druk zijn.

Het omgaan mt het kind

Ik zeg dus: ga met het kind om als persoon en zie het kind ook als persoon, beide impliciet of meer expliciet als persoon in wording, in groei, zoals Carl Rogers dit ook zei in zijn boek On Becoming a Person, mallotig slecht vertaald als “Mens worden”. Een kind ís al een mens! Een ander boek is beter vertaald: “Zichzelf worden in menselijke relatie”.
Ook zoals Carl Gustav Jung dit formuleerde als het levenslange proces van individuatie – respectievelijk besproken in de colleges # 22, 23 & 24 en # 18 en 19. In college # 22 is ook het begrip persoon, zoals ingevuld door Rogers, uitvoerig besproken.

Cruciaal hierin is dus die “menselijke relatie”, die ik zie als resultaat van mijn kernbegrip contact leggen en onderhouden (contact als werkwoord), maar dan wel aangevuld met inclusief de schaduwkant. Dit is, vooral in verband met een aangeboden tweede gehechtheid, ook besproken in het vorige college # 37.

Laten we hierna eens kijken wat deze mensvisie oplevert als we Een visie op pedofilie gaan bespreken (# 39), en daarna (# 40) als we nog eens kijken naar Het helpen van mensen met pedofiele gevoelens.

Bron en toegift

Het proefschrift staat hierboven al vermeld.
Daarnaast ook: “De Buurtopa” op
< https://www.erase.be/verhalen/De%20Buurtopa.pdf >

Voorts:
Claire Keegan; Pleegkind – Roman – Nieuw Amsterdam, 3e druk 2023.
Lea Dasberg, Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel, Boom, 1971
Marga Schiet, Een boterham met tevredenheid; honderd jaar opvoeden in nederland; Uitg. Luijting-Sijthofg, Amsterdam 2018.

[ < Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ] [ Volgende  > ]