Pedofilie - Mini-colleges
 

< Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ]   [ Volgende > ]

Mini-college # 09, september 2018: De omslag

Inleiding

We horen nogal eens klagen over ‘de tijdgeest’, die ‘van alles’ de schuld zou zijn. ‘Vroeger was het toch anders’, horen we dan. Dit klopt. Er heeft zich vanaf ongeveer 1980 een omslag voorgedaan in het denken over pedofilie en pedoseksualiteit. In het kader van deel twee van deze serie: ‘Ken uw klassieken’, kijken we hier nu naar, hierbij geholpen door prof. Augustín Malón, die juist die omslag heeft beschreven, en een Amerikaans proefschrift dat hetzelfde doet.

Een voorproefje

In 1937 publiceren Lauretta Bender & Abram Blau een artikel, genaamd: ‘‘The Reaction of Children to Sexual Relations with Adults.’’ Hierin beschrijven zij de ervaringen van 11 meisjes en 5 jongens tussen de 5 en 12 jaar hiermee. Deze kinderen voelen zich geen ‘slachtoffer’, ze verschijnen als autonome, sterke, opstandige, erotisch actieve – en verleidelijke medemensen. Geen schuldgevoel, geen angst; eerder tevredenheid hierover. De auteurs concluderen dat deze kinderen actief hebben deelgenomen aan deze contacten. Waar lazen we dit ook? Bij Theo Sandfort – zie het vorige college.

Tot eenzelfde conclusie komt J. T. Landis in een inmiddels beroemd geworden onderzoek: Experiences of 500 children with adult sexual deviation. Psychiatry Quarterly, 30, 91–109, 1956. De 500 [!!] kinderen werkten actief mee aan het contact omdat zij dit zelf wilden en goeddeels positief hebben beleefd. Zij vertelden de onderzoekers meer dan aan hun ouders, van wie zij aanvoelden dat zij het contact zouden afkeuren – en uit solidariteit met hun volwassen partners. Dit onderzoek is beroemd geworden omdat het meegenomen is in de meta-analyse van Rind en zijn team – waarover later – waardoor, zeggen de critici, het door het grote aantal respondenten een te grote invloed gekregen zou hebben op de resultaten. ‘Want,’ zei men na 1998, ‘zoiets kan niet waar zijn’: de overtuiging na de omslag. Hier zien we dan dat de feiten er niet meer toe doen; het is de morele overtuiging die de doorslag geeft.

Kijken we nog even naar 1973, dus vóór de omslag, dan treffen we bij Parker Rosman in zijn artikel “The Pederasts”, Society, Volume 10, issue 3 (March/April), 1973, pp.29-35, te lezen op < https://www.ipce.info/library/newspaper-article/pederasts >, een beschouwing aan over maar liefst 1000 homoseksuele mannen die hij als hulpverlener sprak over hun pedofiele gevoelens voor jongens, en over de 300 jongens, meestal in hun puberteit, die hij sprak over de intieme contacten met deze mannen. In zijn onderzoek gebruikt hij 1800 ingevulde vragenlijsten. Met 500 invullers hiervan sprak hij nader, o.a. in gespreksgroepen naar het model van Anonieme Alcoholisten.

De meeste mannen hadden wel genegenheid voor en gevoelsmatig contact met, maar geen seks met de jongens. De mannen voelden zich verleid en schuldig. Zij hadden dringend behoefte hierover met iemand te spreken. Uiteindelijk komt hij dan tot vijf typen ‘pederasten’:

  1. De kleinste groep bestaat uit mannen voor wie de jongen, in, in feite weinig en vrij zeldzame contacten, een vervanger is van de voor hen, eventueel tijdelijk, niet beschikbare vrouw.
  2. De criminal en exploitative deelnemers aan jongensprostitutie, waar geld dus een rol speelt, iets dat zij veelal in opvoedingsinstituten hadden leren kennen. De auteur merkt op zij echt van die jongens hielden en dat dit gevoel authentiek was.
  3. De promiscue en verslaafde pederasten die hun ervaring, veelal opgedaan in kindertehuizen, voortzetten in de vorm van wisselende contacten, zonder alcohol, zonder drugs, zonder geweld. Deze groep is zeer gevarieerd; slechts een deel van hen zou je ‘psychisch gestoord’ kunnen noemen, al is juist dat deel in de literatuur het meest beschreven.
  4. De zorgzame (careful) pederasten. Zij vermijden seksuele contacten, uitgezonderd sommigen soms in het buitenland. Zij adopteren jongens financieel, vaak jaren lang, richten ‘vader en zoon sportclubs’ voor ze op.
  5. De verantwoordelijke pederasten. Zij vermijden elk seksueel contact, soms op een maal in hun vroegere leven na; ze vermijden vaak genoeg elk contact met welk kind dan ook.

Vervolgens geeft de auteur de moraal, de ethische principes van zijn grote onderzoeksgroep weer. Deze moraal staat een knuffel toe, geen seksueel contact, tenzij de jongen – en dan pas in de puberteit – dit per se wil, en dan nog beperkt. Nooit zullen zij tegen de wil van de jongen in gaan.

Wat we hier zien is een genuanceerde kijk op de zaken, gestoeld op een grote onderzochte groep. Het geschetste beeld zou net zo goed nu nog kunnen gelden, als je maar naar de feiten kijkt en naar de betrokkenen zelf luistert. Dit was 1973. Rond 1980 zou dit gaan veranderen.

De omslag volgens Malón

Hier worden we geholpen door de Spaanse prof. Augustín Malón, die juist dit in zijn artikel van 2009 beschrijft:

Malón doet dit origineel en slim: hij beschrijft ‘De eerste periode’ (tot 1980) aan de hand van zes kenmerken, A t/m F, van de visie op het kind. Daarna beschrijft hij ‘de tweede periode’ (na 1980) aan de hand van dezelfde zes kenmerken A t/m F, maar dan bepaald anders omschreven.

Als voornaamste en meest invloedrijke auteur in deze omslag noemt hij David Finkelhor. Malón vat dus voor de lezer vooral de gedachten van Finkelhor samen. Dit is prettig, dan hoeven we niet de vele geschriften te lezen die Finkelhor geschreven heeft: Malón heeft dit voor ons gedaan. Let wel: Malón beschrijft hier niet – tenzij tussen de regels door – zijn eigen opvattingen, maar wat hij in de literatuur aantreft als historicus, in de historische volgorde. Zijn eigen opvattingen komen, ook hier, pas later aan bod. Hieronder een samenvatting van mijn hand.

Hieronder kort de eerste periode

  • A: Het kind als een erotisch wezen
    Kinderseksualiteit bestaat, zag ook Kinsey, en is een normaal aspect van de menselijke natuur.
     
  • B: Het seksueel vroegrijpe kind
    Dit kan wel zo zijn, maar het is dan toch een uiting van een verstoorde seksuele ontwikkeling.
     
  • C: Het ‘schuldige’ kind
    In deze historische periode werd het kind beschouwd als meer verantwoordelijk voor zijn of haar gedrag, dus ook van erotisch gedrag, dus kon het kind worden beschouwd als een seksuele delinquent.
     
  • D: Het kind tegen de samenleving
    Het kind wist best dat wat het deed, niet mocht, maar deed het lekker toch en vertelde er mooi niets van aan ouders of anderen.
     
  • E: Het kind op zoek naar contact
    Het kind zoekt genegenheid en aandacht, bijna altijd het gevolg van een gebrek aan aandacht binnen het gezin zelf.
     
  • F: Het ‘vrijgesproken’ kind
    De erkenning van het feit dat sommige kinderen eraan meewerkten, betekent nog niet dat al die initiatief nemende kinderen ook 'kleine perverselingen' zijn, noch ook dat zij ‘verknipte kinderen’ zouden zijn - of zich schuldig zouden moeten voelen.

Hieronder kort de tweede periode

  • A: Van het erotische kind naar het erotisch infantiele kind
    Finkelhor: De strijd tegen seksueel misbruik impliceert geen afwijzing van legitieme erotische ervaringen tussen leeftijdsgenoten. Dit impliceert dat kinderseksualiteit gelegitimeerd kan blijven onder gelijken, maar nooit met oudere personen.
     
  • B: Van het seksueel vroegrijp kind naar traumatische seksualisering
    Voor Finkelhor was kinderseksualiteit geen probleem, zelfs iets positiefs, behalve wanneer het gaat om kinderen en personen die beduidend ouder zijn. Die traumatische seksualisering zou een proces waarbij het kind de seksualiteit, in termen van houdingen en gevoelens, op een onjuiste en desintegrerende manier ontwikkelt, met als gevolg schadelijke korte- en lange-termijn-effecten.
     
  • C: Van het ‘schuldige' naar het 'onschuldige' kind
    Nooit zouden zij kunnen verlangen een dergelijk contact. Als zij dat contact niet hebben vermeden of verbroken, dan was omdat ze dit niet konden of niet wisten hoe dat te doen.
    In de zeldzame gevallen waarin het er toch op kon lijken dat zij dit zelf ‘wilden’, dan moest dat ‘verlangen’ toch echt wel het gevolg zijn van indoctrinatie of verleiding.
     
  • D: Van het kind tegen de samenleving naar de samenleving tegen het kind
    Het “slechte of opstandige kind” zou dus pas na en ten gevolge van een seksuele ervaring tevoorschijn komen; nooit vóór die ervaring, en nooit als een mogelijke verklarende factor voor het aangaan van die ervaring.
     
  • E: Van het contact zoekende kind naar het kind dat benaderd wordt
    ... namelijk door een slechts op seks beluste volwassene. De behoefte van het kind affectie, aandacht en meer, wordt nu een van de "risicofactoren."
    We zien hier een verschuiving van opvatting, waarbij deze risicofactoren van de oorzaken tot de gevolgen van seksueel misbruik werden beschouwd.
     
  • F: Van het ‘vrijgesproken’ kind naar het boven iedere twijfel verheven kind
    Finkelhor: Het is belangrijk om te benadrukken dat echte oorzaak, dus de verantwoordelijkheid voor misbruik ligt bij de daders. Alle onderzoek wijst erop dat het de daders zijn die de seksuele activiteit beginnen.

Zo ontstaat dan ‘het slachtoffer-denken/-model’, alias ‘de victimologie’, waarover Malón zegt:

Victimologie is een pseudo-wetenschap, die ‘wetenschappelijk’ prestige geeft aan het slachtoffermodel en die voorheen onbekende ethische grenzen stelt aan seksualiteit, vooral aan de seksualiteit van kinderen, en die nu een voorkeursbehandeling krijgt in de sociale wetenschappen, in de financiering en in campagnes tegen eerdere en huidige onderzoekers als hun bevindingen in tegenspraak zijn met dit nieuwe dogma.

Malón wijst er nog op dat het nieuwe model ook samenhangt met het type onderzoek dat er verricht wordt.
  • Het oudere onderzoek was vooral kwalitatief: de verhalen van een relatief klein aantal mensen werden onderzocht; generalisering is dan niet mogelijk.
  • Het nieuwe model steunt vooral op kwantitatief onderzoek, waarin men werkt het grote steekproeven en een gering aantal begrippen of factoren die dan gemeten worden, wat generalisatie dan wel mogelijk maakt. Cruciaal is dan natuurlijk welke mensen, begrippen of factoren men onderzoekt, hoe men die definieert en welke vragen men zich stelt.

Finkelhor

We gaan ook even langs bij Finkelhor himself. In zijn boek van 1984 presenteert hij zijn Four Preconditions Model, ‘De Vier Voorwaarden’, namelijk voor seksueel misbruik van kinderen. Dit model heeft enorme invloed gehad, met name op de behandeling van daders.
Alleen al een kennismaking met dit model geeft aan dat we in 1984 beland zijn in een geheel andere wereld dan die van het hierboven genoemde artikel uit 1973.
Ging dat (nog) over ‘het meewerkende kind’, elf jaar later gaat het alleen over ‘seksueel misbruik van kinderen’, dus ‘slachtoffer(tje)’, over ‘delict’ en ‘dader’ en diens ‘terugval’, diens ‘afwijkende gevoelens’ en wat er verder aan hem niet klopt of deugt, dus behandeld moet worden. Niet over relatie en vriendschap, nee, alleen over seks. Er is geen sprake van ‘seksueel contact met kinderen’, alleen van ‘seksueel delict met (against = tegen) kinderen’.
Ook het wetenschappelijk model is geheel anders. Ging het in 1973 (nog) over ‘verhalen van mensen’, over hun ervaringen en motieven, nu gaat het over afwijkend gedrag en over factoren die dit gedrag veroorzaken via mechanismen.

De vier factoren zijn deze.

  1. Emotionele congruentie: seks met kinderen voldoet aan de behoefte van de dader (offender).
  2. Seksuele opwinding: de dader raakt seksueel opgewonden van een kind.
  3. Blokkade: de dader is niet in staat om zijn seksuele behoefte op een normale en acceptabele manier te bevredigen.
  4. Ontremming: de dader kan zich niet meer inhouden.
  5. Vervolgens neemt Finkelhor deze factoren op in zijn Four Preconditions Model: vier voorwaarden, vooraf gaand aan de daad:

    • Voorwaarde I = de motivatie. Deze bevat de eerste drie factoren, zoals hierboven genoemd.
    • Voorwaarde II = het overwinnen van interne remmingen. Hierbij kunnen stoornissen, maar ook bijvoorbeeld alcohol een ontremmende rol spelen.
    • Voorwaarde III = het overwinnen van externe remmingen. Dit gebeurt door het vinden of creëren van situaties waarin contact met het kind mogelijk is, bijvoorbeeld door afwezige of falende ouders, een slecht functionerend gezin, “ongebruikelijke slaapgewoonten” of hoe dan ook toegang tot en contact met het kind.
    • Voorwaarde IV = het overwinnen van de weerstand van het kind. Deze wordt kennelijk voorondersteld. Giften, het opbouwen van vertrouwen, aanhankelijkheid, afhankelijkheid, of gebruiken van overwicht kunnen hiertoe de middelen zijn.

    Ze werken op volgorde: de een komt na de ander, veroorzaakt de ander. Het zijn dus schakels in de delict-keten, een nog steeds vaak gebruikt begrip.

    Bij de nadere uitleg van Finkelhor somt deze op wat er aan de dader (en/of het kind, en/of diens gezin) allemaal kan mankeren; daar valt ook het nu nog steeds vaak gebruikte begrip cognitive distortion, tegenwoordig ‘denkfout’ genoemd. Deze manier van denken en doen ‘helpt’ de dader om de (kennelijk vooronderstelde) weerstand bij het kind te overwinnen. Niks ‘meewerkend en willend kind’ dus, nee, alleen ‘het kind als slachtoffer’.

    Een en ander staat te lezen in een uitleg van en kritiek op dit model in

    De omslag volgens Patters

    • N’Jai-An Elizabeth Patters heeft hierover haar proefschrift geschreven: Deviants and Dissidents: Children’s Sexuality and the Limits of Liberation. A Dissertation to the Faculty of the Graduate School of the University of Minnesota, 2010. Goeddeels te lezen op:
      < https://www.ipce.info/library/book/deviants-and-dissidents >.

    Haar werkwijze was: het beschrijven van drie groepen uit Boston die emancipatie (“liberation”) nastreefden, en wel in de vier fasen van visie op het kind die zij onderscheidt.

    In hoofdstuk 1 beschrijft zij wat daaraan vooraf ging en wat heel lang van invloed is geweest: de periode van 1890 tot 1940, waarin ‘Het moderne kind’ gestalte kreeg en de begrippen ‘kind’, ‘gezin’, ‘opvoeding’, ‘dwang/geweld’, en vooral ook ‘vrijheid’ hun invulling kregen.

    In hoofdstuk 2 beschrijft zij The Boston Women’s Health Collective en The Elizabeth Stone House, twee instanties uit ‘de tweede feministische golf’, die de zorg voor en de rechten van moeder en kind, dus hun emancipatie (liberation) centraal stelden. In de jaren ’70 werden zo geboorteregeling, individualisering en welvaart belangrijke begrippen. Het moest maar eens uit zijn met de onderdrukking van vrouwen en kinderen; die waren te zeer slachtoffer van de dominante cultuur, die dus maar eens moest veranderen.

    In hoofdstuk 3 wordt het voor ons interessanter: hierin wordt de hele ontwikkeling en het verloop van NAMBLA beschreven, de North American Man-Boy Love Association. Dit, en het volgende, hoofdstuk is dan ook in zijn geheel opgenomen in de versie die op Ipce staat – zie de link hierboven.

    Het hoofdstuk heet “Save the Children” …

    … want die zijn slachtoffer van de bestaande dominantie en politieke onderdrukking, net zoals trouwens hun minnaars dat zijn. Gezin en staat, dus de politici en hun wetten, dus de rechters, maar ook artsen en vooral psychiaters, schenden de rechten van het kind (en diens minnaar). Allemaal hypocriet, dus. Het kind dient erkend te worden als een autonoom wezen, dat zelf zijn leven, inclusief zijn seksualiteit, wel kan bepalen. Kinderen moeten bevrijd worden van dit soort repressie. Markant genoeg presenteerden de actieve leden van NABMLA zich zowel als slachtoffers van die repressie, alsook als redders van het kind hieruit.

    NAMBLA is opgericht in 1978, als reactie op wat “The Boston Seks Scandal” is gaan heten: een massale arrestatie in 1977 van homo’s die verdacht werden van wat nu kindermisbruik is gaan heten.
    NAMBLA was dus veel meer dan ‘een belangenvereniging van jongensminnaars’, het was een actieve uitgesproken linkse emancipatiebeweging die politiek actief was met tal van publicaties. Dit werd hen niet door iedereen in dank afgenomen. Hun visie was bedreigend en ondermijnend voor gezag, gezin en staat, dus, zei men, ook voor het kind. NAMBLA-leden werden dus fors aangevallen, aangeklaagd en vervolgd.
    De weerstand was fors. Bekende namen in dit verband zijn Anyta Bryant en politica Judianne Densen-Gerber (die speciaal naar Nederland kwam om hier de bestrijding van kinderporno te eisen). Zowel de feministen, de homo-lesbische beweging, als de politiek en haar machtsdragers verzetten zich fors. Het ledental ging afnemen tot er een klein werkgroepje over bleef.

    Even buiten dit proefschrift om:

    NAMBLA werd in de loop van de jaren ’80 uit de ILGA gestoten, de International Lesbian and Gay Association. Als reactie hierop werd toen in 1987 IPCE opgericht, toen nog de afkorting van International Pedophile and Child Emancipation. Dit was toen ‘een organisatie met (gedelegeerden van) organisaties als leden’.

    • Vanaf met name 1993 is intensief en herhaaldelijk gesproken over de ethiek.
    • In 1998 is de naam veranderd in “Ipce”, naam, en de structuur: een organisatie met personen als leden.
    • In 2002 werd ook Emancipation als doel en kernbegrip vervangen door Living together en dus communicatie en gelijke rechten voor een ieders visie.
    • In 2004 werd Ipce, opgezet als actiegroep, nu een Forum.
    • In 2005 werd niet meer pedophilia, maar relation(ship) als kernthema gekozen.
    • In 2010 was de laatste Meeting; in het elektronische tijdperk werd ook de communicatie elektronisch.

    Wat gebleven is, is de inmiddels gebouwde website, met een enorme bibliotheek, vier Libraries zelfs, vanwege optredend ruimtegebrek.
    Een en ander is goed te volgen op
    < https://www.ipce.info/newsletters/e_30/overview.htm >.

    Terug naar Patters en de omslag: het kind werd slachtoffer

    Een kernstelling van de promovenda is dat juist het naar voren schuiven van het kind als slachtoffer door de genoemde groepen in de genoemde periode het mogelijk maakte om het kind slechts als slachtoffer te gaan zien – en het dus te gaan beschermen … juist en vooral tegen wie zich ‘kinderminnaar’ noemde. Het actief linkse oppositie-geluid werd ingeruild voor de rechts-conservatieve visie met haar law and order mentaliteit en praktijk van strenge wetten, vervolging, veroordeling en preventie in de jaren ’80. De ‘redders’ van het kind werden nu de ouders, politie, justitie, de staat – juist de door NAMBLA als onderdrukkers beschreven instanties. De ‘deskundigen’, althans een deel van hen, gingen hier in mee.

    Het was dus, zo stelt en beschrijft zij, een politiek proces dat de visie in de gehele samenleving veranderde – dus niet alleen een verandering van visie in kringen van wetenschappers, zoals Malón die beschrijft. De naam Finkelhor komt in Patters’ literatuurlijst niet eens voor.
    Zij beschrijft dit in het eerste deel [A] van haar hoofdstuk 4: … the Child- Victim …

    In deel [B] (deze indeling is van mijn hand en staat ook zo op Ipce) beschrijft zij de gevolgen hiervan tot ver in de jaren ’90.
    Zij doet dit eerst aan de hand van de gebeurtenissen inzake de inmiddels befaamd geworden McMartins Preschool trial. Dit proces begon in augustus 1983 met een klacht van een ouder. Dit resulteerde in een aantal arrestaties in maart 1984, met enkele honderden aanklachten, gevolgd door enkele honderden getuigen en duizenden pagina’s dossiers.
    Hierin zaten de rapportages van enkele (onbevoegde!) ‘deskundigen’ die de kinderen eindeloos hadden verhoord, o.a. met de inmiddels berucht geworden ‘anatomisch correcte poppen’ en hun bepaald agressieve verhoormethoden, die net zo lang doorgingen tot de kinderen dan maar zeiden wat de grote mensen graag wilden horen.

    Een voorbeeld hiervan is McMartin Pre-Schooler: 'I Lied', te lezen op < https://www.ipce.info/library/web-article/mcmartin-pre-schooler-i-lied >.

    Op 18 januari 1990 sprak de jury alle beschuldigden vrij van alle aanklachten.

    [Hier in Nederland hebben we zo ook ‘de poppen aan het dansen gehad’ in de zaak van ‘De Bolderkar’ in 1988, beschreven in
    < http://www.tegenwicht.org/53_bolderkarren/53_de_bolderkarren.htm >.]

    De promovenda bespreekt nog meer van dit soort, vergelijkbare gebeurtenissen en rechtszaken, met name een uit Jordan, Minnesota, 1983: weer verdachten, arrestaties, slachtoffertjes, 100 aanklachten, waarvan de jury er 98 verwierp.
    Zo ook een zaak in Edenton, North Carolina, inzake een kinderdagverblijf, Litte Rascals genaamd: begonnen in januari 1989 → meer dan vierhonderd aanklachten betreffende meer dan 90 kinderen → in 1992 werden bij iemand 99 van de 100 aanklachten bewezen geacht → uitspraak: twaalf maal (!) levenslang → Hoger beroep → Hoogste Gerechtshof: vrijspraak in 1997.

    Uiteraard analyseert een promovenda al deze gebeurtenissen in haar Conclusion. Deze is dat de omslag eerst en vooral politieke en culturele wortels heeft gehad. Politiek en cultuur in de VS hebben dankbaar de visie aanvaard van ‘het kind als slachtoffer’ en deze overgenomen, ‘dus beschermen wij het kind’ … ‘en dus vervolgen wij die mannen die zich boy lovers noemen’.

    [Feilloos overgenomen door Ireen van Engelen in haar boek “En ze noemen het liefde” …]

    ‘Dankbaar’, want de conservatieve politiek en cultuur waren nogal in paniek geraakt door de seksuele revolutie van de jaren ’70. Ja, men erkende nu wel dat kinderseksualiteit bestaat (zoals ook Finkelhor zegt – zie Malón), maar deze moet dan wel beschermd – lees: ingedamd – worden tegen misbruik en slachtofferschap. Dus Save the children, maar nu anders.

    Beide politieke en culturele vleugels, eerst links en dan rechts, gebruiken eigenlijk Het Kind voor hun politieke doeleinden, respectievelijk emancipatie (liberation) en controle en behoud, ofwel conservatisme.

    Twintig jaar na de jaren ’80, de omslag, werkt dit nog steeds door. Enerzijds heeft de jeugd meer vrijheid gekregen met hun mobieltjes en het internet – ‘onrustbarend’, zegt Nieuw Rechts dan – anderzijds maken dezelfde uitvindingen het toezicht op kinderen vrijwel permanent. Seksualiteit van kinderen en tieners mag dan wel erkend worden als bestaand, seks blijft het domein van de volwassenen. De samenleving is er vol van, maar de jeugd zal er tegen beschermd moeten worden; ze blijven slachtoffer.
    Net rond de afsluiting van haar proefschrift kwamen uit hetzelfde Boston de berichten binnen van het seksuele misbruik in de RK kerk; een mooi onderwerp voor een vervolg-onderzoek, schrijft zij dan.

    Opmerkingen

    Een: we zagen dus, als we de promovenda hierin mogen volgen, dat de omslag vooreerst geworteld is in politiek en cultuur. Het lijkt er dan wel flink op dat ook de wetenschappers deze omslag hebben gevolgd, dus meegegaan zijn met ‘de tijdgeest’.

    Twee: de hier geschetste ontwikkeling vond plaats in de VS. Wat gebeurde er: de nieuwe tijdgeest waaide met de wind mee naar Europa.

    Drie: we zagen in het onderzoek van Parker Rosman – zie hierboven – een beeld van ‘de pederast’ geschetst, dat aardig overeenkomt met het huidige beeld. Wat veranderd is sinds 1973, in 45 jaar dus, zijn kennelijk niet de feiten, maar de kijk op, de interpretatie van de feiten.

    Vier: in samenleving en wetenschap vond er deze omslag plaats: nu de overtuiging ‘altijd blijvende schade bij elk seksueel contact’, zeker na het onderzoek van Rind c.s., niet mee met feiten empirisch bewezen kon worden, veranderde de redenering van empirisch (hoe het is) naar moreel (hoe het zou moeten zijn). Een dergelijke omslag zien we later ook bij Malón; we komen er nog op terug.

    Vijf: de empirische wetenschap schoof mee: ‘Dan gaan we toch op zoek naar die schade! Aha! Gevonden!’ De negative memories vullen een hele bibliotheek, de Positve Memories zitten stil in een klein hoekje – hier:
    < https://www.ipce.info/host/rivas/positive_memories.htm >.
    Er blijken dan zowel positive memories te zijn, alsook negative memories. Echte wetenschap zal aan beide verschijnselen aandacht schenken. Let wel: aan beide verschijnselen, daar gaat het hier om; niet om twee typen mensen. Zoek niet naar de kenmerken van ‘de daders’ en ‘de slachtoffers’, bestudeer, analyseer en beschrijf de verschijnselen en de situatie van beiden – schreef Brongersma al: zie de citaten, hier helemaal in het begin genoemd, maar.

    Het huiswerk

    Volg naar vermogen de links eens. Is het Engels bezwaarlijk, kies dan de Nederlandse versies: “Citaten uit ..” en het verhaal van De Bolderkar.
    Als het stuk van de kritiek op Finkelhor lang en lastig is, wat het wel is, bedenk dan zelf kritiek op Finkelhor’s gedachtengoed.

    Ga dan eens een poosje nadenken over ‘de tijdgeest’ en ‘de verandering van de tijdgeest’ – en hoe je hier zelf in staat en wat je er (niet) mee doet. Dit is een mooi onderwerp voor ons volgende colloquium in januari 2019.

    < Vorige ]   [ Start ]   [ Omhoog ]   [ Volgende > ]